Home

Centrale Raad van Beroep, 16-08-2011, BR5871, 09-4923 WWB

Centrale Raad van Beroep, 16-08-2011, BR5871, 09-4923 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
16 augustus 2011
Datum publicatie
26 augustus 2011
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2011:BR5871
Zaaknummer
09-4923 WWB

Inhoudsindicatie

Buiten behandeling stellen van de aanvraag. De Raad is van oordeel dat appellant redelijkerwijs in staat moet zijn geweest om over de gevraagde gegevens te beschikken en deze tijdig over te leggen. Mocht dit laatste anders zijn geweest dan had het op de weg van appellant gelegen het Dagelijks Bestuur binnen de door haar gegeven hersteltermijn hiervan op de hoogte te stellen en/of eventueel om verlenging van de hersteltermijn te verzoeken. Appellant heeft echter geen contact opgenomen met het Dagelijks Bestuur.

Uitspraak

09/4923 WWB

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 22 juli 2009, 08/8674 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (hierna: Dagelijks Bestuur)

Datum uitspraak: 16 augustus 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J. Klaas, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.

Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2011. Namens appellant is mr. J. Klaas verschenen. Het Dagelijks Bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.F.H. Molema, werkzaam bij de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1. Appellant heeft zich op 9 juli 2008 gemeld bij het Centrum voor werk en inkomen met een verzoek om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Op 13 augustus 2008 heeft een intakegesprek plaatsgevonden waarbij appellant in de gelegenheid is gesteld uiterlijk 21 augustus 2008 de benodigde gegevens voor de behandeling van zijn aanvraag in te leveren. Dit is bevestigd in een brief, die bij het intakegesprek aan appellant is meegegeven. Bij brief van 15 augustus 2008 heeft het College appellant nogmaals verzocht om de ontbrekende gegevens, waarbij als nieuwe uiterste datum

22 augustus 2008 is vermeld.

1.2. Bij besluit van 26 augustus 2008 heeft het Dagelijks Bestuur de aanvraag van appellant, met toepassing van artikel 4:5, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), buiten behandeling gesteld omdat de gevraagde gegevens niet tijdig waren ingestuurd. Daarbij ging het - voor zover hier van belang - om nog ontbrekende bankafschriften.

1.3. Bij besluit van 18 november 2008 heeft het Dagelijks Bestuur het bezwaar tegen het besluit van 26 augustus 2008 ongegrond verklaard. Hieraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellant niet binnen de gestelde termijn de gevraagde gegevens heeft overgelegd, dat hij binnen deze termijn geen contact met het Dagelijks Bestuur heeft opgenomen, dat appellant uitvoerig op de gevolgen van het niet voldoen aan het verzoek is gewezen en dat niet is gebleken dat hij niet in staat was de gevraagde gegevens in te leveren.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 18 november 2008 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat van de aanvrager een actieve houding wordt verwacht en dat deze bij vertraging bij het verkrijgen van gegevens en bescheiden als gevolg van bijzondere omstandigheden om uitstel kan verzoeken. Het komt voor risico van appellant dat hij dit niet heeft gedaan. Daarnaast heeft hij niet aangetoond dat hij pogingen heeft ondernomen de ontbrekende gegevens op te vragen.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en heeft daarbij aangevoerd dat hij veel gegevens wel op tijd heeft ingeleverd en dat de termijn te kort was nu hij niet meer beschikte over de gevraagde bankafschriften en hij zijn administratie niet op orde had. Bovendien heeft hij uiteindelijk wel alle gegevens ingeleverd. Daarnaast heeft er volgens hem een onjuiste belangenafweging plaatsgevonden.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.

4.2. Niet in geding is dat inzage in bankafschriften met betrekking tot de aan de bijstandsaanvraag voorafgaande periode, noodzakelijk is om het recht op bijstand te kunnen beoordelen.

4.3. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 oktober 2008, LJN BG1395) moet een hersteltermijn als hier aan de orde afgestemd zijn op de aard en de omvang van de gevraagde gegevens en bescheiden. De lengte van die termijn dient zodanig te zijn dat een aanvrager in beginsel in staat kan worden geacht alle gevraagde gegevens en bescheiden voor de afloop van de hersteltermijn bij het bestuursorgaan aan te leveren.

4.4. De in de brief van 15 augustus 2008 genoemde hersteltermijn komt de Raad, gelet op de aard en de omvang van de gevraagde gegevens, niet onaanvaardbaar of onredelijk voor. Dat appellant zijn administratie niet op orde zou hebben maakt dit niet anders.

4.5. De Raad is van oordeel dat appellant redelijkerwijs in staat moet zijn geweest om over de gevraagde gegevens te beschikken en deze tijdig over te leggen. Mocht dit laatste anders zijn geweest dan had het op de weg van appellant gelegen het Dagelijks Bestuur binnen de door haar gegeven hersteltermijn hiervan op de hoogte te stellen en/of eventueel om verlenging van de hersteltermijn te verzoeken. Appellant heeft echter geen contact opgenomen met het Dagelijks Bestuur.

4.6. Dat appellant de gevraagde gegevens in het kader van een nieuwe aanvraag alsnog heeft overgelegd, leidt de Raad niet tot een ander oordeel. De Raad merkt in dit verband nog op dat naar zijn vaste rechtspraak aard en inhoud van het primaire besluit, strekkende tot het buiten behandeling laten van de aanvraag om bijstand, meebrengt dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het primaire besluit alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien het gegevens of bescheiden betreft waarvan moet worden aangenomen dat belanghebbende redelijkerwijs niet in staat is geweest om deze binnen de gestelde hersteltermijn te verstrekken. Daarvan is in dit geval echter geen sprake.

4.7. Gelet op het vorenstaande komt de Raad tot de conclusie dat het Dagelijks Bestuur bevoegd was de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling te stellen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het Dagelijks Bestuur niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.

4.8. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.

5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2011.

(get.) R.H.M. Roelofs.

(get.) M.C. Nijholt.

HD