Home

Centrale Raad van Beroep, 14-09-2011, BT1759, 09-5490 WAO

Centrale Raad van Beroep, 14-09-2011, BT1759, 09-5490 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
14 september 2011
Datum publicatie
19 september 2011
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2011:BT1759
Zaaknummer
09-5490 WAO

Inhoudsindicatie

Het door Uwv ontvangen bezwaarschrift is tijdig. Het bezwaar is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Vernietiging besluit. Nieuw besluit op bezwaar.

Uitspraak

09/5490 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 26 augustus 2009, 08/6119 (aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).

Datum uitspraak: 14 september 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. F.I. Piternella, advocaat te Dongen, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in de zaken met nummer 10/1597 WIA en 09/5489 ZW, plaatsgevonden op 22 juni 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Piternella. Namens het Uwv is verschenen drs. M.P.W.M. Wiertz. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In de zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft zich op 9 januari 2006, vanuit de situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld wegens een toename van zijn klachten tengevolge van de ziekte van Crohn.

1.2. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 17 april 2008 geweigerd om appellant, na het doorlopen van een wachttijd van vier weken, met ingang van 6 februari 2008 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) op de grond dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op minder dan 15%.

1.3. Bij brief van 9 oktober 2008, door het Uwv ontvangen op 10 oktober 2008, heeft mr. Piternella namens appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 april 2008.

2. Bij besluit van 13 november 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.

3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is de bezwaartermijn in ieder geval aangevangen na verzending van het besluit van 17 april 2008 op 13 juni 2008 aan mr. Piternella. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv mr. Piternella als gemachtigde van appellant in de WAO-procedure mocht beschouwen, ook al had hij zich destijds niet uitdrukkelijk als gemachtigde in die procedure gesteld. Gelet hierop is met de toezending op 13 juni 2008 aan de gemachtigde van appellant het besluit van 17 april 2008 bekend gemaakt in de zin van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb. De termijn voor het indienen van het bezwaarschrift eindigde op

25 juli 2008. Het bezwaarschrift van 9 oktober 2008, dat op 10 oktober 2008 door het Uwv is ontvangen, is derhalve buiten deze termijn ingediend. De rechtbank heeft geen reden gezien om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.

4. In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat mr. Piternella als gemachtigde van appellant mocht worden beschouwd in de WAO-procedure. Aangezien appellant nog niet bekend was met het besluit van 17 april 2008 kon hij zich ook niet kon laten vertegenwoordigen in een procedure dienaangaande.

5.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

5.2. In de artikelen 6:7 en 6:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen.

5.3.1. Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet-aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken.

Indien het bestuursorgaan de verzending van het besluit aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de geadresseerde aannemelijk maakt dat het besluit niet op zijn adres is ontvangen; voldoende is dat op grond van hetgeen hij aanvoert ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.

5.3.2. Appellant heeft gesteld dat hij het besluit van 17 april 2008 pas eind september 2008 heeft ontvangen. Het Uwv heeft in het bestreden besluit van 13 november 2008 te kennen gegeven dat het besluit van 17 april 2008 niet aangetekend of met bericht van ontvangst is verzonden, zodat niet aangetoond kan worden dat appellant het besluit van 17 april 2008 al in april 2008 heeft ontvangen. Daarmee is de verzending van het besluit van 17 april 2008 niet aannemelijk gemaakt, zodat de bezwaartermijn niet is aangevangen op 18 april 2008.

5.3.3. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat het besluit van 17 april 2008 evenmin bekend is gemaakt door toezending daarvan op 13 juni 2008 aan mr. Piternella. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat het besluit van

17 april 2008 op 13 juni 2008 aan mr. Piternella is verzonden als onderdeel van een pakket stukken voor een later geplande hoorzitting in een bezwaarprocedure over een besluit betreffende de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, en niet met het oog op bekendmaking van het besluit van 17 april 2008. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van

12 augustus 2010, LJN BN4044. Dit betekent dat de bezwaartermijn ook niet op 14 juni 2008 is aangevangen.

5.3.4. Gelet op het vorenstaande gaat de Raad ervan uit dat appellant niet eerder kennis heeft gekregen van het besluit van 17 april 2008 dan door de toezending daarvan bij brief van 8 september 2008, zodat de bezwaartermijn van zes weken is aangevangen op 9 september 2008. Het door Uwv op 10 oktober 2008 ontvangen bezwaarschrift is derhalve tijdig.

5.3.5. Uit de overwegingen 5.2 tot en met 5.3.4 volgt dat het Uwv in het bestreden besluit ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens termijnoverschrijding. Nu ook anderszins niet van redenen voor niet-ontvankelijk verklaring is gebleken, kan dit besluit niet in stand blijven.

5.4.1. De Raad dient aansluitend te bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. Daarbij stelt de Raad voorop, dat de bestuursrechter bij een (te verwachten) vernietiging van een besluit op kenbare wijze de mogelijkheden tot definitieve beslechting van het geschil behoort te onderzoeken. Dit houdt in, dat de bestuursrechter eerst dient na te gaan of de rechtsgevolgen van een te vernietigen besluit in stand kunnen worden gelaten dan wel of hij zelf in de zaak kan voorzien. Ligt een van deze mogelijkheden redelijkerwijs niet binnen bereik, dan dient de bestuursrechter na te gaan of een - formele dan wel informele - bestuurlijke lus een reële mogelijkheid is.

5.4.2. In dit geval kunnen de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit op bezwaar niet in stand worden gelaten en kan de Raad evenmin, vanwege het ontbreken van de daarvoor benodigde gegevens, zelf in de zaak voorzien. De Raad ziet evenmin aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv op te dragen het gebrek in het besluit van 13 november 2008 te herstellen nu dit als consequentie heeft dat appellant een rechtsgang zal worden onthouden. Dit acht de Raad in dit geval niet aangewezen omdat er nog geen inhoudelijke heroverweging door het Uwv heeft plaatsgevonden van het besluit van 17 april 2008.

5.4.3. De Raad zal het beroep daarom gegrond verklaren en de aangevallen uitspraak vernietigen. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het bestreden besluit van 13 november 2008 vernietigen en het Uwv opdracht geven om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant tegen het besluit van

17 april 2008.

6. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. De kosten van rechtsbijstand worden begroot op € 874,-- in beroep en op € 874,-- in hoger beroep, in totaal € 1.748,--.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep tegen het besluit van 13 november 2008 gegrond en vernietigt dat besluit;

Draagt het Uwv op om een nieuw besluit op het bezwaar van appellant te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.748,--, te betalen aan de griffier van de Raad;

Bepaalt dat het Uwv aan appellant het door hem in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 149,-- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en H. Bolt en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2011.

(get.) H.G. Rottier.

(get.) M.A. van Amerongen.

TM