Centrale Raad van Beroep, 21-09-2011, BT2333, 09-4005 WAJONG
Centrale Raad van Beroep, 21-09-2011, BT2333, 09-4005 WAJONG
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 21 september 2011
- Datum publicatie
- 22 september 2011
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2011:BT2333
- Zaaknummer
- 09-4005 WAJONG
Inhoudsindicatie
Met nader besluit niet (geheel) tegemoet gekomen. Beëindiging verhoging en terugvordering onverschuldigd betaalde Wajong-uitkering met terugwerkende kracht. Artikel 9, tweede volzin, van de Wajong maakt geen onderscheid in tijdelijk of permanent verblijf in een inrichting. Voorts biedt de regeling geen ruimte voor een uitzondering voor de situatie dat een betrokkene, ondanks dat zijn verblijf in de inrichting door een zorgverzekering of een verzekering inzake ziektekosten wordt vergoed, voor het overige nog voor hoge kosten komt te staan. Geen dringende reden.
Uitspraak
09/4005 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de erven en/of rechtverkrijgenden (hierna: erven) van wijlen [Betrokkene] (hierna: betrokkene), laatstelijk wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 30 juni 2009, 08/1097 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens betrokkene is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Betrokkene is op 18 juni 2011 overleden. De erven hebben de procedure voortgezet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2011. Namens de erven is verschenen mr. S.T. Dieters, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), zoals die luidden tot 1 januari 2010.
1.2. Betrokkene ontving een Wajong-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met toepassing van artikel 9 van de Wajong is de uitkering per 23 april 2003 verhoogd naar 85% in verband met een toestand van hulpbehoevendheid, die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt.
1.3. Door middel van een wijzigingsformulier is namens betrokkene op 9 juli 2007 meegedeeld dat hij sedert 1 januari 2006 verblijft in woonvorm [naam woonvorm] te [woonplaats]. Bij besluit van 18 september 2007 heeft het Uwv de verhoging van de Wajong-uitkering naar 85% met ingang van 1 januari 2006 beëindigd, nu hij verblijft in een inrichting waarvan de kosten van verblijf ten laste van een ziektekostenverzekeraar komen. Bij besluit van 28 april 2008 heeft het Uwv de over de periode van 1 januari 2006 tot 1 oktober 2007 onverschuldigd betaalde uitkering tot een bedrag van € 4.113,36 van betrokkene teruggevorderd. De namens betrokkene tegen beide besluiten gemaakte bezwaren zijn bij besluit van 20 oktober 2008 ongegrond verklaard.
1.4. Namens betrokkene is beroep ingesteld tegen het besluit van 20 oktober 2008. Bij besluit van 18 maart 2009 (hierna: bestreden besluit ) heeft het Uwv het besluit van 20 oktober 2008 ingetrokken en onder meer beslist dat de verhoging van de Wajong-uitkering naar 85% op grond van het Besluit verhoging arbeidsongeschiktheidsuitkering bij hulpbehoevendheid (WAO, WAZ en Wajong) 1999 (Stcrt. 1999, 137; hierna: Besluit verhoging) eerst met ingang van 1 maart 2006 wordt beëindigd en de onverschuldigd betaalde Wajong-uitkering over de periode van 1 maart 2006 tot 1 oktober 2007 tot een bedrag van € 3.701,34 van betrokkene wordt teruggevorderd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 20 oktober 2008 niet-ontvankelijk verklaard en met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat van 1 maart 2006 tot 1 oktober 2007 de verhoging van de Wajong-uitkering onverschuldigd aan betrokkene is uitbetaald en dat het Uwv op goede gronden het recht van betrokkene op verhoging met ingang van 1 maart 2006 heeft herzien. Naar het oordeel van de rechtbank had het betrokkene redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat met zijn verhuizing naar de [naam woonvorm] per 1 januari 2006 in zijn situatie een zodanige wijziging optrad dat die van belang was voor de hoogte van zijn uitkering. Ten slotte heeft de rechtbank in hetgeen namens betrokkene naar voren is gebracht, geen aanleiding gezien om een dringende reden aan te nemen op grond waarvan het Uwv in redelijkheid van terugvordering zou moeten afzien.
3. Betrokkene is in hoger beroep gekomen voor zover de rechtbank zijn beroep tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard. Aangevoerd is dat de situatie van betrokkene in 2006 van dien aard was dat niet gezegd kan worden dat het hem redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat in dat gehele jaar betaling van de verhoging onverschuldigd geschiedde. Aanvankelijk was er slechts sprake van noodopvang in de [naam woonvorm] en verder bracht het verblijf in de [naam woonvorm] zeer hoge extra kosten met zich mee zoals voor kleding, beddengoed, medicijnen, eten en dagbesteding. Met betrekking tot de terugvordering is aangevoerd dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan het Uwv had moeten afzien van de terugvordering, nu de gevolgen van de terugvordering onaanvaardbare consequenties met zich meebrengen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat tussen partijen niet in geschil is dat betrokkene met ingang van 1 januari 2006 verbleef in woonvorm [naam woonvorm] te [woonplaats], een inrichting als bedoeld in artikel 9, tweede volzin, van de Wajong. Evenmin is in geschil dat sedertdien de kosten van verblijf ten laste van een zorgverzekering of een verzekering inzake ziektekosten zijn gekomen. Hiermee is voldaan aan het gestelde van artikel 9, tweede volzin, van de Wajong, zodat betrokkene vanaf 1 januari 2006 geen recht heeft op verhoging van de Wajong-uitkering naar 85%.
4.2. De Raad is van oordeel - in lijn met zijn uitspraak van 16 juli 2010, LJN BN2197 - dat indien aan het gestelde in artikel 9, tweede volzin, van de Wajong is voldaan, het Uwv op grond van artikel 16, eerste lid, van de Wajong gehouden is om tot intrekking van de verhoging van de Wajong-uitkering over te gaan.
4.3. Niet in geschil is dat met toepassing van het Beleid verhoging de verhoging eerst met ingang van 1 maart 2006 wordt ingetrokken. Partijen verschillen van mening over de vraag of gelet op de - als buitenwettelijk, begunstigend beleid aan te merken – Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (Strct. 2006,230) het betrokkene redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat hem vanaf 1 maart 2006 ten onrechte uitkering werd verstrekt, zodat de verhoging met terugwerkende kracht wordt ingetrokken. Evenals de rechtbank bij de aangevallen uitspraak heeft gedaan, beantwoordt de Raad die vraag bevestigend en schaart hij zich achter de door de rechtbank hiertoe gebezigde overwegingen. In hetgeen namens betrokkene in hoger beroep naar voren is gebracht, heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden voor een ander oordeel. Artikel 9, tweede volzin, van de Wajong maakt geen onderscheid in tijdelijk of permanent verblijf in een inrichting. Voorts biedt de regeling geen ruimte voor een uitzondering voor de situatie dat een betrokkene, ondanks dat zijn verblijf in de inrichting door een zorgverzekering of een verzekering inzake ziektekosten wordt vergoed, voor het overige nog voor hoge kosten komt te staan.
4.4. Op grond van artikel 55, eerste lid, van de Wajong is het Uwv verplicht de uitkering die onverschuldigd is betaald, terug te vorderen. In hetgeen namens betrokkene naar voren is gebracht is ook naar het oordeel van de Raad geen dringende reden in de zin van het vierde lid van artikel 55 van de Wajong gelegen die maakt dat geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten worden afgezien. De Raad heeft eerder overwogen, onder meer in zijn uitspraak van 9 november 2007, LJN BB8505, dat de vermogens- en inkomenspositie van degene van wie wordt teruggevorderd door het Uwv zal moeten worden betrokken bij de vaststelling van de aflossingscapaciteit in het kader van de invordering.
4.5. Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2011.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) M.A. van Amerongen.
NW