Home

Centrale Raad van Beroep, 18-11-2011, BU5101, 09-6934 WAJONG

Centrale Raad van Beroep, 18-11-2011, BU5101, 09-6934 WAJONG

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
18 november 2011
Datum publicatie
22 november 2011
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2011:BU5101
Zaaknummer
09-6934 WAJONG

Inhoudsindicatie

Weigering om met behoud van Wajong-uitkering met ouders mee naar Marokko te verhuizen. Voor de ouders van appellant is geen objectieve en dwingende noodzaak om naar Marokko te verhuizen. Geen zwaarwegende redenen aanwezig om toepassing te geven aan hardheidsclausule. Het verschil in behandeling, teweeggebracht door de in de Wajong neergelegde woonplaatseis, is gerechtvaardigd gezien de doelstelling ten aanzien van het exportverbod van de Wajong-uitkering en het feit dat de Wajong-uitkering niet berust op premiebetaling en is gerelateerd aan de levensstandaard in Nederland. Het exportverbod als middel om die doelstelling te bereiken is geschikt en noodzakelijk geacht (LJN BM3440). Ten opzichte van personen met een WAO/WIA/WAZ uitkering is geen sprake van in rechtens relevante mate vergelijkbare gevallen, alleen al omdat laatst genoemde uitkeringen gebaseerd zijn op premiebetaling en de Wajong niet. Geen sprake van een ongerechtvaardigd onderscheid naar leeftijd.

Uitspraak

09/6934 WAJONG

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 20 november 2009, 08/1625 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 18 november 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. I.H.M. Hest, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2011. Namens appellant is verschenen mr. Hest. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G. Vermeijden.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, die is geboren op 30 november 1975 in Marokko, ontvangt een uitkering ingevolge de Wet arbeidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij brief van 22 april 2006 heeft appellant aan het Uwv meegedeeld dat zijn ouders willen remigreren naar Marokko en gevraagd of hij zijn uitkering mag behouden als hij met zijn ouders meeverhuist. Bij besluit van 13 november 2007 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen.

1.2. Bij besluit van 14 april 2008 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 november 2007 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv – onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts dr. A.L. Mathoera van 7 april 2008 – aangegeven dat er geen duidelijke medische noodzaak voor zijn ouders is om naar Marokko te verhuizen. Ook anderszins is het Uwv niet gebleken dat de ouders van appellant een objectieve en dwingende reden hebben om naar Marokko te verhuizen.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Daarbij is aangegeven dat de zorg voor appellant voor zijn ouders, die inmiddels 76 jaar (moeder) en 81 jaar (vader) oud zijn, steeds zwaarder wordt. Ook lijden zij aan allerlei kwalen en ziektes waardoor zij ook nu al, maar zeker in de toekomst hulp nodig hebben bij de verzorging van appellant. In Marokko wonen drie zussen van appellant op wie de ouders een beroep kunnen doen om hen in de zorg voor appellant te ondersteunen en die ook later de zorg kunnen overnemen. Bovendien zal de verhuizing naar Marokko de gezondheid van de ouders en hun algemeen welbevinden ten goede komen. Voorts is namens appellant gesteld dat sprake is van een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling binnen de groep personen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering, nu rechthebbenden op een WAO/WIA/WAZ uitkering deze in beginsel wel kunnen exporteren naar het buitenland en er voor rechthebbenden op een Wajong uitkering feitelijk amper mogelijkheden zijn om met behoud van uitkering naar het buitenland te gaan.

4.1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wajong, zoals die luidden tot 1 januari 2010. Tussen partijen is, ten eerste, in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat in het geval van appellant geen sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard, zodat de weigering van het Uwv om toepassing te geven aan de in artikel 17, zevende lid, van de Wajong opgenomen hardheidsclausule in rechte stand kan houden.

4.2. Met betrekking tot dit geschilpunt stelt de Raad voorop dat in artikel 17, eerste lid, sub c, van de Wajong is bepaald dat het recht op uitkering krachtens die wet eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Het Uwv kan dit zogenoemde exportverbod van een Wajong-uitkering op grond van het zevende lid van dit artikel buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

4.3. Het Uwv heeft in zijn Besluit beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland van 29 april 2003 (Stcrt. 84, bl. 17, hierna: Besluit) aangegeven in welke gevallen en op welke wijze door hem toepassing zal worden gegeven aan deze hardheidsclausule. In artikel 2 van dit Besluit is bepaald dat van een onbillijkheid van overwegende aard sprake is indien de jonggehandicapte zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het beëindigen van het recht op uitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende redenen worden in ieder geval aangemerkt:

a. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;

b. het aanvaarden van arbeid met enig re-integratieperspectief;

c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.

4.4. In de toelichting op dit Besluit is ten aanzien van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c, aangegeven dat de redenen waarom de verzorgende personen buiten Nederland gaan wonen objectief en dwingend van aard moeten zijn, en niet in overwegende mate gebaseerd kunnen zijn op een eigen keuze. In de toelichting bij het Besluit is voorts aangegeven dat de hardheidsclausule steeds aan de hand van de omstandigheden van het individuele geval moet worden toegepast. Ook in andere dan de drie hiervoor genoemde situaties kan er grond zijn voor toepassing van de hardheidsclausule. Daarom moet in alle gevallen beoordeeld worden of sprake is van zwaarwegende redenen en of het beëindigen van de uitkering een aanmerking nadeel betekent.

4.5. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant voor zijn verzorging afhankelijk is van zijn ouders. Het eerste geschilpunt spitst zich derhalve toe op de vraag of de ouders van appellant genoodzaakt zijn naar Marokko te verhuizen.

4.6. De Raad is met het Uwv en de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de verhuizing van de ouders van appellant naar Marokko noodzakelijk is in de zin van artikel 2, aanhef en onder c, van het Besluit. Weliswaar hebben de ouders van appellant een hoge leeftijd en een aantal medische klachten, maar uit de stukken is niet gebleken dat die klachten van zodanige aard zijn dat gesproken moet worden van om medische redenen genoodzaakt zijn te verhuizen naar Marokko. Ook uit de overgelegde verklaringen van de cardioloog, internist en huisarts die de ouders van appellant ondersteunen in hun wens om naar Marokko te remigreren, blijkt geenszins van een medische noodzaak daartoe. Ook van een niet-medische noodzaak voor de verhuizing naar Marokko is de Raad niet gebleken. De wens van de ouders om terug te keren naar Marokko, mede gezien hun leeftijd, het gestelde gunstige effect van het klimaat op hun gezondheidstoestand en de nabijheid van familieleden, is geenszins onbegrijpelijk, maar kan niet wegnemen dat de verhuizing in overwegende mate op de eigen keuze is gebaseerd zonder dat van een objectieve en dwingende noodzaak daartoe is gebleken.

4.7. Ook anderszins acht de Raad geen zwaarwegende redenen aanwezig om toepassing te geven aan de hardheidsclausule van artikel 2 van het Besluit. De Raad acht daarbij van belang dat blijkens de wetsgeschiedenis het exportverbod van de Wajong-uitkeringen het uitgangspunt is en dat de hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke situaties toepassing kan vinden, welke door het Uwv enerzijds expliciet zijn genoemd in het Besluit en voor het overige moeten voldoen aan de voorwaarden dat een noodzaak bestaat voor het wonen buiten Nederland op gronden die objectief en dwingend van aard zijn. De Raad acht de invulling die het Uwv in zijn beleidsregels aan de toepassing van de hardheidsclausule heeft gegeven, niet onjuist of onredelijk.

5.1. Vervolgens is in geschil of het beroep op het gelijkheidsbeginsel op grond van internationale verdragen zou moeten leiden tot de export van de Wajong-uitkering van appellant.

5.2. De Raad verwijst dienaangaande naar zijn vaste rechtspraak, zie onder meer de uitspraak van 28 april 2010 (LJN BM3440). In die uitspraak is - kort gezegd - overwogen dat het verschil in behandeling, teweeggebracht door de in de Wajong neergelegde woonplaatseis, is gerechtvaardigd gezien de doelstelling ten aanzien van het exportverbod van de Wajong-uitkering en het feit dat de Wajong-uitkering niet berust op premiebetaling en is gerelateerd aan de levensstandaard in Nederland. Het exportverbod als middel om die doelstelling te bereiken is door de Raad geschikt en noodzakelijk geacht. Hierbij is voorts gewezen op de consensus binnen de Europese Unie over de opvatting dat een uitkering als de Wajong, die niet op premiebetaling is gebaseerd, niet geëxporteerd hoeft te worden.

5.3. Voorts heeft de Raad in die uitspraak geoordeeld dat er ten opzichte van personen met een WAO/WIA/WAZ uitkering geen sprake is van in rechtens relevante mate vergelijkbare gevallen, alleen al omdat laatst genoemde uitkeringen gebaseerd zijn op premiebetaling en de Wajong niet. Evenmin is sprake van een ongerechtvaardigd onderscheid naar leeftijd. Weliswaar speelt leeftijd een rol in het kader van de Wajong, maar alleen bij de vraag op welk moment (en op welke leeftijd) sprake dient te zijn van arbeidsongeschiktheid van een rechthebbende om voor een uitkering op grond van de Wajong in aanmerking te komen. Dat verschillende uitkeringen verschillende voorwaarden hebben, leidt niet tot het oordeel dat van ongerechtvaardigd onderscheid gesproken kan worden.

5.4. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 5.3 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

6. De Raad ziet geen aanleiding tot een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2011.

(get.) M.M. van der Kade.

(get.) K.E. Haan.