Home

Centrale Raad van Beroep, 10-01-2012, BV0744, 11-2185 WWB

Centrale Raad van Beroep, 10-01-2012, BV0744, 11-2185 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
10 januari 2012
Datum publicatie
12 januari 2012
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2012:BV0744
Zaaknummer
11-2185 WWB

Inhoudsindicatie

Weigering bijzondere bijstand voor tandartskosten. Voorliggende voorziening. Buitenwettelijk begunstigend beleid voorziet in verlening bijzondere bijstand, appellant voldoet niet aan de criteria.

Uitspraak

11/2185 WWB

11/2327 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op de hoger beroepen van:

[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraken van de rechtbank Middelburg van 31 maart 2011, 10/591 en 10/1044 (hierna: aangevallen uitspraken),

in de gedingen tussen:

appellant

en

het Dagelijks Bestuur van de Sociale Dienst Walcheren (hierna: Dagelijks Bestuur)

Datum uitspraak: 10 januari 2012

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken ingesteld.

Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift in beide zaken ingediend.

Appellant heeft de gronden van zijn hoger beroepen nader toegelicht bij brief van

17 juni 2011.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2011. Appellant is verschenen. Het Dagelijks Bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door A.C. Vermeer, werkzaam bij de Sociale Dienst Walcheren.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellant ontving sinds 18 december 2004 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) berekend naar de norm voor een alleenstaande.

1.2. Appellant heeft zich tegen het in artikel 10 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) bedoelde risico verzekerd bij zorgverzekeraar VGZ. Tevens heeft hij zich bij VGZ op individuele basis aanvullend tegen ziektekosten verzekerd. Appellant ontving van januari tot en met april 2006 van het Dagelijks Bestuur tot een bedrag van € 9,40 per maand bijstand in de kosten van de aanvullende ziektekostenverzekering.

1.3. Bij besluit van mei 2006, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 oktober 2006, heeft het Dagelijks Bestuur de bijstand van appellant over de maanden januari tot en met april 2006 verlaagd met € 9,40 per maand. Daaraan heeft het Dagelijks Bestuur ten grondslag gelegd dat appellant geen recht heeft op categoriale bijstand voor ziektekosten omdat hij niet voldoet aan de voorwaarde dat hij gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om deel te nemen aan de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering minima (hierna: CZM). Bij uitspraak van 3 juli 2007, 06/1263 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 10 oktober 2006 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 9 juni 2009, LJN BJ0815, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank van 3 juli 2007 vernietigd, het beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 oktober 2006 vernietigd en het Dagelijks Bestuur opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De Raad heeft daartoe onder meer overwogen dat het Dagelijks Bestuur ten onrechte niet heeft onderzocht of appellant op grond van artikel 35, eerste lid, van de WWB recht heeft op bijzondere bijstand in de kosten van zijn individuele aanvullende ziektekostenverzekering. Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad heeft het Dagelijks Bestuur bij besluit 27 november 2009 het bezwaar van appellant tegen het besluit van mei 2006 ongegrond verklaard en bepaald dat appellant niet op grond van artikel 35, eerste lid, van de WWB in aanmerking komt voor bijzondere bijstand voor de kosten van zijn individuele aanvullende verzekering. Bij uitspraak van 28 december 2009, 09/1045 en 09/1046, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit 27 november 2009 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft appellant geen hoger beroep ingesteld. Appellant heeft vervolgens op 29 december 2009 zijn individuele aanvullende ziektekostenverzekering bij VGZ opgezegd.

1.4. Op 4 mei 2010 en 19 oktober 2010 heeft appellant aanvragen ingediend om bijzondere bijstand voor tandartskosten ter hoogte van respectievelijk € 119,40 en € 42,53. Bij besluiten van 21 mei 2010 respectievelijk 5 november 2010 heeft het Dagelijks Bestuur deze aanvragen afgewezen. Bij besluiten van 20 juli 2010 respectievelijk 14 december 2010 heeft het Dagelijks Bestuur de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 21 mei 2010 en 5 november 2010 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Dagelijks Bestuur ten grondslag gelegd dat voor kosten van tandheelkundige hulp de Zvw als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening moet worden beschouwd. De omstandigheid dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd niet op grond van de Zvw worden vergoed, betekent niet dat bijzondere bijstand moet worden verstrekt aangezien daaraan een bewuste beslissing ten grondslag ligt dat het niet noodzakelijk is de betreffende kosten te vergoeden. Ook op grond van het door het Dagelijks Bestuur gevoerde beleid komt appellant niet in aanmerking voor de gevraagde bijzondere bijstand.

2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen van appellant tegen de besluiten van 20 juli 2010 en 14 december 2010 ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraken gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat het beleid van het Dagelijks Bestuur inzake de verlening van bijzondere bijstand voor tandartskosten in strijd is met de WWB en dat hij gedwongen wordt zich aan te sluiten bij CZM. Voorts heeft hij aangevoerd dat uit de onder 1.3 genoemde uitspraak van de Raad voortvloeit dat hij in aanmerking komt voor bijzondere bijstand voor tandartskosten.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.

4.2. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.

4.3. Naar vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 november 2009, LJN BK4230) dient voor de kosten van een tandheelkundige behandeling sinds 1 januari 2006 de Zvw, mede gelet op artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekering, in beginsel als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening te worden beschouwd. Voorts gaat de Raad ervan uit dat in deze regelgeving een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van kosten van tandheelkundige behandelingen, zodat (aanvullende) bijzondere bijstandsverlening voor die kosten niet aan de orde is. Dit brengt met zich dat artikel 15, eerste lid, van de WWB aan toekenning van de gevraagde bijzondere bijstand in de weg staat.

4.4. Het Dagelijks Bestuur heeft ten aanzien van het verlenen van bijzondere bijstand voor tandartskosten beleid ontwikkeld. Dat beleid houdt in dat gedurende de periode dat vergoeding plaatsvindt vanuit de CZM in aanvulling op de eventuele vergoeding via de Zvw bijzondere bijstand wordt verleend tot een bedrag van maximaal € 450,-- per kalenderjaar. In geval een zorgverzekeraar geen vergoeding verstrekt voor de kosten kunnen deze slechts dan als bijzonder worden aangemerkt als er sprake is van bijzondere omstandigheden c.q. zeer dringende redenen. Verder is bepaald dat indien de belanghebbende niet gekozen heeft voor aansluiting bij de CZM maar zich elders heeft verzekerd slechts die kosten voor bijzondere bijstand in aanmerking komen die ook niet door de CZM zouden zijn vergoed. Indien geen aanvullende verzekering is afgesloten uitsluitend ter besparing van premiekosten, dient de aanvraag in beginsel te worden afgewezen (bij 100% vergoeding vanuit de CZM) of dient de misgelopen vergoeding conform regels van de CZM in mindering te worden gebracht op de te verstrekken bijstand. Anders dan appellant heeft aangevoerd houdt het beleid niet in dat hij gedwongen wordt zich aan te sluiten bij CZM.

4.5. Naar het oordeel van de Raad is dit beleid niet in strijd met de WWB in die zin dat de WWB het Dagelijks Bestuur verbiedt een dergelijk beleid te voeren. De betreffende beroepsgrond van appellant treft daarom geen doel. Het beleid moet, mede gelet op hetgeen onder 4.3 is overwogen, naar het oordeel van de Raad worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak van de Raad betekent dit dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven worden aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast. Tussen partijen is niet in geschil of de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in overeenstemming is met het Dagelijks Bestuur in overeenstemming met het beleid.

4.6. Gelet op de onder 4.5 omschreven toetsing zijn vragen of het beleid de grenzen van een redelijke beleidstoepassing te buiten gaat, of het beleid onredelijk is, danwel sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van het beleid moet worden afgeweken niet aan de orde. Voor zover appellant in hoger beroep deze vragen heeft opgeworpen gaat de Raad daar dan ook niet op in.

4.7. Bij zijn beroep op de onder 1.3 genoemde uitspraak van de Raad heeft appellant met name gewezen op de met het oog op het nieuw te nemen besluit op bezwaar gegeven overweging van de Raad dat de kosten van een (individuele) aanvullende verzekering niet behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die geacht moeten worden te kunnen worden bestreden uit de algemene bijstandsnorm. Anders dan appellant heeft aangevoerd, kan uit die overweging niet worden afgeleid dat zijn aanvragen om bijzondere bijstand voor de kosten van een tandheelkundige behandeling ten onrechte zijn afgewezen.

4.8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen treffen de hoger beroepen van appellant geen doel, zodat de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking komen.

5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraken.

Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2012.

(get.) J.J.A. Kooijman.

(get.) N.M. van Gorkum.

NK