Home

Centrale Raad van Beroep, 22-02-2012, BV8096, 10-2172 WIA

Centrale Raad van Beroep, 22-02-2012, BV8096, 10-2172 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
22 februari 2012
Datum publicatie
7 maart 2012
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2012:BV8096
Zaaknummer
10-2172 WIA
Relevante informatie
Beleidsregels beoordelingskader poortwachter [Tekst geldig vanaf 18-11-2006]

Inhoudsindicatie

Bekorting loonsanctie. De werkinstructie (de interne circulaire 09C002) blijft binnen het kader van de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter en is niet als onredelijk is aan te merken. Het Uwv heeft in het onderhavige geval de in de circulaire geformuleerde gedragslijn niet op juiste wijze toegepast. Niet kan staande worden gehouden dat de werkgever redelijkerwijs niet in staat was om het tweede spoor eerder te starten.

Uitspraak

10/2172 WIA

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 9 maart 2010, 09/1875 (aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).

Datum uitspraak: 22 februari 2012

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Namens het Uwv is een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2011. Appellant is in persoon verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith. Voor de werkgever als derde belanghebbende is verschenen E. van Westrienen.

II. OVERWEGINGEN

1. Op 19 september 2008 heeft appellant, die op 28 december 2006 voor zijn werk als chauffeur is uitgevallen wegens hartklachten, een aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Bij besluit van 27 oktober 2008 heeft het Uwv het tijdvak van 104 weken waarover appellant recht heeft op loon tijdens ziekte met 52 weken verlengd, te weten tot 23 december 2009. Deze verlenging - ook wel aangeduid als loonsanctie - is opgelegd, omdat het Uwv heeft geconcludeerd dat de werkgever van appellant, [V.O.F.] gevestigd te Est, niet had voldaan aan haar re-integratieverplichtingen. Tegen dit besluit is geen bezwaar ingediend.

2. Op 2 december 2008 heeft de werkgever het Uwv laten weten dat zij ervoor zal zorgen dat appellant wordt aangemeld voor de opleiding tot apothekersassistent en dat zij ook de opleiding zal bekostigen. Bij besluit van 8 december 2008 heeft het Uwv de loonsanctieperiode bekort tot 19 januari 2009, omdat de werkgever de tekortkoming in haar re-integratieverplichting heeft hersteld. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 15 april 2009 (bestreden besluit) is, onder verwijzing naar het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 7 april 2009, het bezwaar ongegrond verklaard.

3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het Uwv op goede gronden het standpunt heeft ingenomen dat de werkgever in voldoende mate heeft voldaan aan de herstelverplichtingen zoals zijn neergelegd in het rapport van de arbeidsdeskundige van 1 (lees: 17) oktober 2008. Volgens de rechtbank is het Uwv gelet op het bepaalde in artikel 25, veertiende lid, van de Wet WIA terecht overgegaan tot het bekorten van de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever. Vanwege het feit dat het Uwv pas in beroep de motivering in voormeld arbeidskundig rapport op begrijpelijke wijze heeft aangevuld, heeft de rechtbank toepassing gegeven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.

4. Appellant heeft zich met het oordeel van de rechtbank niet kunnen verenigen. Met betrekking tot hetgeen hij in hoger beroep heeft aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.

4.1. Artikel 25, negende lid, van de Wet WIA, voor zover hier van belang, luidt als volgt:

“Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond (…) onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het UWV het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (…), opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.”

4.2. Artikel 25, twaalfde lid, van de Wet WIA luidt als volgt:

“Indien de werkgever na toepassing van het negende lid van mening is dat hij zijn tekortkoming ten aanzien van de in het negende lid bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen heeft hersteld, meldt hij dit aan het UWV, waarbij hij aantoont dat hij de tekortkoming heeft hersteld.”

4.3. In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224) (Beleidsregels) heeft het Uwv een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of de werkgever in redelijkheid heeft kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Bij deze beoordeling dient volgens de Beleidsregels het bereikte resultaat voorop te staan. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. Zoals de Raad reeds meerdere keren heeft overwogen (bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 18 november 2009, LJN BK3717), heeft hij de Beleidsregels aangemerkt als beleidsregels in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb, omtrent de uitleg van - onder meer - artikel 25, negende lid, van de Wet WIA. Bovendien moet in aanmerking worden genomen dat de wetgever blijkens de memorie van toelichting van de Wet WIA voor ogen heeft gestaan dat voor het beoordelen van de re-integratie-inspanningen gebruik wordt gemaakt van de Beleidsregels (TK 2004-2005, 30 034, nr. 3, pag. 35).

4.4. Volgens de Beleidsregels moet het Uwv in de beslissing inzake de loonsanctie een drietal zaken vermelden, te weten: wat er schort aan de geleverde re-integratie-inspanningen, dat de werkgever die tekortkoming moet herstellen en op welke wijze dat herstel moet gebeuren. Het loonsanctiebesluit van 27 oktober 2008 is gebaseerd op meergenoemd rapport van de arbeidsdeskundige van 17 oktober 2008. In dat rapport heeft de arbeidsdeskundige aangegeven dat de werkgever tijdens de wachttijd zonder deugdelijke grond niet is ingegaan op het door het re-integratiebureau op 19 maart 2008 gegeven advies om op kosten van de werkgever appellant te laten omscholen tot apothekersassistent. In de conclusie van het rapport heeft deze arbeidsdeskundige aangegeven: “De verlenging van de loondoorbetalingsverplichting kan worden bekort als voldaan wordt aan de inhoud van de derde kolom.” In de derde kolom is - voor zover hier van belang - vermeld: “Er is een adequaat re-integratietraject naar ander werk bij een andere werkgever afgerond.” Aan het bestreden besluit is het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 7 april 2009 ten grondslag gelegd. Volgens de bezwaararbeidsdeskundige zijn de door de primaire arbeidsdeskundige aan de werkgever opgelegde herstelwerkzaamheden inmiddels uitgevoerd, waardoor voldoende gronden aanwezig zijn om de eerder door de arbeidsdeskundige gemaakte afspraken als nagekomen te beschouwen en daarmee de termijn van de loonsanctie te bekorten. Ook in het tijdens de procedure bij de rechtbank uitgebrachte rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 6 juli 2009 is geconcludeerd dat de werkgever met de inkoop van de opleiding aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan en aldus de loonsanctie terecht is beëindigd.

4.5. Ter onderbouwing van het door het Uwv ingenomen standpunt dat de loonsanctie kan worden bekort, omdat is voldaan aan de met de werkgever gemaakte afspraak dat deze een onderzoek zal laten verrichten naar de haalbaarheid van de opleiding tot apothekersassistent en zich bereid heeft verklaard tot de bekostiging daarvan, heeft de gemachtigde van het Uwv voor het eerst ter zitting van de Raad gewezen op punt 10.3 van de interne circulaire 09C002 van 2 maart 2009. Zoals de Raad ook in zijn uitspraak van 17 augustus 2011, LJN BR5270, heeft vastgesteld, bevat deze circulaire een aandachtspuntenlijst met praktische gedragslijnen die de Landelijke Loonsanctie Commissie hanteert bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen van de werkgever in verband met WIA-aanvragen. De lijst beoogt - met het oog op zorgvuldigheid en uniformiteit bij de poortwachtertoets en de loonsanctie-oplegging - een concretisering te geven van het beoordelingskader poortwachter en bevat aandachtspunten van verzekeringsgeneeskundige, arbeidskundige, arbeidsrechtelijke en wetstechnische aard. Voorts is in deze lijst ook rechtspraak met betrekking tot het al dan niet opleggen van loonsancties verwerkt. Overeenkomstig vermelde doelstelling heeft de circulaire aldus het karakter gekregen van een werkinstructie voor verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen waarin de verschillende facetten van de door deze personen te verrichten beoordelingen met betrekking tot de re-integratie-inspanningen van de werkgever aan de orde komen. De Raad is van oordeel dat de werkinstructie daarmee binnen het kader van de Beleidsregels blijft en niet als onredelijk is aan te merken.

4.6. In punt 10.3 van de circulaire is het volgende aangegeven: “Het vermelde onder 10.2 geldt niet als de werkgever pas veel later met de re-integratie tweede spoor kon beginnen, bijvoorbeeld omdat de werknemer daarvoor geen arbeidsmogelijkheden had. In zo’n geval kan de werkgever de re-integratie tweede spoor niet meer voltooien. Hij moet de re-integratie tweede spoor echter wel opstarten. Laat de werkgever dat ten onrechte na, dan is een loonsanctie aan de orde, maar het zou dan te ver gaan om van de werkgever alsnog een afgerond traject tweede spoor te verlangen. In zo’n geval mag de werkgever volstaan met de start van een traject en financiering van de daarmee gemoeide kosten en kan hij daarna om beëindiging van de loonsanctie vragen. We hanteren deze benadering in gevallen waarin pas in de loop van het tweede ziektejaar een tweede spoortraject had moeten worden ingezet dat niet voor einde wachttijd had kunnen worden afgerond. Zie ook punt 5.2. (…)”.

Punt 5.2 luidt - voor zover hier van belang - als volgt: “(…) Omdat een werkgever zijn tekortkomingen kan hebben gerepareerd zonder dat het tot een daadwerkelijke plaatsing heeft geleid, spreken we ook van een bevredigend resultaat in de volgende situaties:

1. (…).

2. Start tweede spoortraject en financiering van daarmee gemoeide kosten als het traject niet vóór einde wachttijd kan worden afgerond en de werkgever redelijkerwijs de

re-integratie tweede spoor niet eerder kon starten. (…)”.

4.7. Gelet op hetgeen hierboven in 4.6 is weergegeven, is de Raad van oordeel dat het Uwv in het onderhavige geval de in de circulaire geformuleerde gedragslijn niet op juiste wijze heeft toegepast. Uit de gedingstukken komt immers naar voren dat het door de werkgever ingeschakelde re-integratiebureau reeds in februari 2008 de werkgever heeft geadviseerd om een tweede spoortraject voor appellant te starten en hem de opleiding tot apothekersassistent te laten volgen alsmede deze te bekostigen. Op 13 februari 2008 heeft de werkgever de offerte met betrekking tot het haar gegeven advies getekend en aan het re-integratiebureau geretourneerd. Desalniettemin is er - ondanks meerdere verzoeken daartoe van appellant - nimmer uitvoering gegeven aan meergenoemd re-integratieadvies. Blijkens het rapport van de arbeidsdeskundige van 17 oktober 2008 heeft de werkgever geweigerd om de opleiding tot apothekersassistent voor te financieren, aangezien zij twijfels had aan de intellectuele capaciteiten van appellant en betwijfelde of appellant in staat zou zijn de opleiding met goed gevolg af te ronden. In het licht van het bepaalde in punt 10.3 in samenhang met het bepaalde in punt 5.2 onder ten tweede van de circulaire, is de Raad van oordeel dat niet staande kan worden gehouden dat de werkgever redelijkerwijs niet in staat was om het tweede spoor eerder te starten. In februari 2008 was immers geen sprake van een volledige arbeidsongeschiktheid van appellant waardoor het tweede spoor niet zou kunnen worden gestart.

4.8. Uit hetgeen hiervoor in 4.5 tot en met 4.7 is overwogen, volgt dat de Raad van oordeel is dat het bestreden besluit niet in rechte stand kan houden en moet worden vernietigd. De aangevallen uitspraak waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, dient eveneens in zoverre te worden vernietigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad ziet geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;

Vernietigt het bestreden besluit;

Verklaart het beroep gegrond;

Bepaalt dat het Uwv het griffierecht van appellant in hoger beroep van € 111,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2012.

(get.) Ch. Van Voorst.

(get.) N.S.A. El Hana.

NW