Home

Centrale Raad van Beroep, 24-04-2012, BW3802, 11-362 WWB

Centrale Raad van Beroep, 24-04-2012, BW3802, 11-362 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
24 april 2012
Datum publicatie
25 april 2012
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2012:BW3802
Zaaknummer
11-362 WWB

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek om herziening. Hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht is niet aan te merken als een feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb.

Uitspraak

11/362 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21, eerste lid van de Beroepswet op het verzoek om herziening van:

[verzoeker], wonende te [woonplaats] (verzoeker),

van de uitspraak van de Raad van 2 november 2010, 09/3488 WWB

in het geding tussen:

verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van Beesel (college)

Datum uitspraak: 24 april 2012

I. PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft bij brief van 14 december 2010 om herziening verzocht.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het verzoek is behandeld ter zitting van 13 maart 2012. Verzoeker is in persoon verschenen. Het college is, met bericht, niet verschenen.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.Verzoeker ontving sinds 1988 bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 3 augustus 2007 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 1 juli 2007 ingetrokken. Over de periode van 1 juli 2007 tot en met 31 augustus 2007 heeft appellant nog bijstand ontvangen. Bij besluit van 5 november 2007 heeft het college de bezwaren van verzoeker tegen het besluit van 3 augustus 2007 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 16 april 2008, 07/1558 en 07/1681, voor zover van belang, heeft de rechtbank het beroep van verzoeker tegen het besluit van

5 november 2007 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Bij uitspraak van 14 oktober 2008, LJN BF9294, voor zover van belang, heeft de voorzieningenrechter van de Raad de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover daarbij is bepaald dat het college een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen en bepaald dat de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit van 5 november 2007 in stand blijven.

1.2. Op 25 november 2008 heeft appellant een aanvraag om bijstand ingediend. Bij besluit van 19 december 2008 heeft het college met ingang van 25 november 2008 bijstand toegekend en met toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB de kosten van bijstand over de periode van 1 juli 2007 tot en met 31 augustus 2007 tot een bedrag van € 1.660,94 van appellant teruggevorderd. Bij besluit van 30 maart 2009 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 19 december 2008 ongegrond verklaard.

1.3. Bij uitspraak van 29 mei 2009, 09/499 en 09/500, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank overwogen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat de bijstand eerder ingaat dan de dag waarop appellant zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Voorts heeft de voorzieningenrechter overwogen dat het college de terugvordering ten onrechte heeft gebaseerd op artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB, dat het college op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB bevoegd was om de kosten van bijstand over de periode van 1 juli 2007 tot en met 31 augustus 2007 van appellant terug te vorderen en dat de wijze waarop het college van de bevoegdheid tot terugvorderen gebruik heeft gemaakt in overeenstemming is met het geschreven en het ongeschreven recht. Ten slotte heeft de voorzieningenrechter overwogen dat er geen aanleiding bestaat voor een veroordeling in de proceskosten. Gelet op die overwegingen heeft de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 maart 2009 vernietigd voor zover dit de terugvordering betreft, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit in stand blijven en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Verder heeft de voorzieningenrechter het verzoek van appellant om een voorlopige voorziening afgewezen.

1.4. Bij zijn uitspraak van 2 november 2010, LJN BO2996, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze ziet op de proceskosten en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor het overige bevestigd. Voor wat betreft de terugvordering over de periode van 4 augustus 2007 tot en met 31 augustus 2007 is dat gedaan met verbetering van gronden, in die zin dat de terugvordering diende te worden gebaseerd op artikel 58, eerste lid, aanhef en onder e, van de WWB.

2. Verzoeker heeft op 14 december 2010 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad.

3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

3.1. Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad op verzoek van een partij worden herzien op grond van feiten en omstandigheden die:

a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,

b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en

c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

3.2. Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat het onderzoek van de sociale recherche onzorgvuldig is geweest, dat het college hem als grafisch ontwerper onterecht negeert, dat het college hem financieel en persoonlijk heeft geruïneerd en dat de uitspraak voor meer dan een uitleg vatbaar is. Op grond hiervan verzoekt hij om heropening (lees: herziening) van de zaak en wenst hij in ere hersteld te worden.

3.3. Hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht kan niet worden aangemerkt als feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb.

3.4. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 3 oktober 2003, LJN AN7982), is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om een hernieuwde discussie over een zaak te voeren, noch ook om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.

3.5. Gelet op het vorenstaande wordt het verzoek om herziening afgewezen.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

wijst het verzoek om herziening af.

Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en R.H.M. Roelofs en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2012.

(get.) J.C.F. Talman.

(get.) R. Scheffer.

HD