Home

Centrale Raad van Beroep, 22-05-2012, BW7443, 10-3260 AOW

Centrale Raad van Beroep, 22-05-2012, BW7443, 10-3260 AOW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
22 mei 2012
Datum publicatie
5 juni 2012
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2012:BW7443
Zaaknummer
10-3260 AOW

Inhoudsindicatie

Herziening AOW-pensioen voor ongehuwde naar het pensioen voor een gehuwde. Gezamenlijke huishouding? Geen sprake van “informed consent”. Met het huisbezoek is een inbreuk gemaakt op het huisrecht van appellante, zodat dit huisbezoek als onrechtmatig moet worden aangemerkt. De bevindingen van dat huisbezoek mogen in beginsel niet worden gebruikt bij de beoordeling van het recht op AOW van degene jegens wie dat huisbezoek onrechtmatig is. Aanknopingspunten om in het geval van appellante van dit uitgangspunt af te wijken zijn er niet. De zogenoemde “indruisregel” die ertoe leidt dat bij het ontbreken van informed consent het gebruik maken van de bevindingen van het huisbezoek wel toelaatbaar kan zijn, vergelijk de uitspraak van de Raad van 24 november 2009, LJN BK4064, is in deze zaak niet van toepassing. De besluitvorming in deze zaak is uitsluitend gebaseerd op de bevindingen van het huisbezoek. Onvoldoende feitelijke grondslag. Het bestreden besluit berust niet op een deugdelijke motivering.

Uitspraak

10/3260 AOW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van

7 april 2010, 09/1245 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

Datum uitspraak: 22 mei 2012

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.J.H. Mühlstaff, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Appellante heeft nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Mühlstaff. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door A. van der Weerd.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1. Appellante ontving ten tijde van belang een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor een ongehuwde.

1.2. Appellante huurt sinds 1987 een woning aan het [adres]. In 1997 is [E.] eigenaar van deze woning geworden. Hij heeft de woning gekocht onder gestanddoening van de huurovereenkomst met appellante. Via het formulier ‘onderzoek gezamenlijk huishouden’ (het formulier), ondertekend en gedateerd op 18 april 2006 heeft appellante de Sociale verzekeringsbank er van in kennis gesteld dat [E.] vanaf 1 maart 2006 woonachtig is op het [adres]. De vraag in welke relatie zij tot [E.] staat heeft zij beantwoord met: ‘anders, namelijk fiscaal’. De Sociale verzekeringsbank heeft bij brief van 13 maart 2008 opnieuw verzocht om inlichtingen over appellantes leef- en woonsituatie. Op het formulier dat zij op 1 april 2008 heeft ondertekend, heeft appellante vermeld dat [E.] sinds 1 mei 2006 op het [adres] woonachtig is. De vraag in welke relatie zij staat tot [E.] heeft zij beantwoord met: ‘kostganger, medehuurder of onderhuurder’. Voorts heeft zij bij rubriek 5 ‘Commerciële relatie’ aangekruist dat zij (onder)huurder is en bij de rubriek 6 ‘Opmerkingen’ vermeld dat zij van [E.] huurt en dus geen onderhuurder is. Uit een telefoonnotitie van 2 april 2008 blijkt dat de dochter van appellante of appellante zelf tegenover een medewerkster van de Sociale verzekeringsbank heeft verklaard dat appellante van [E.] huurt. Dat [E.] zelf een kamer heeft waar hij zijn spullen heeft opgeslagen en dat hij staat ingeschreven op het [adres]. [E.] woont/verblijft daar niet. Zijn vriendin woont in Brabant en [E.] heeft nog een atelier elders in Nederland. De meeste tijd verblijft hij bij zijn vriendin.

1.3. Naar aanleiding van het op 1 april 2008 ondertekende formulier hebben twee medewerkers van de Sociale verzekeringsbank op 23 mei 2008 een onaangekondigd huisbezoek afgelegd op het [adres]. Tijdens het huisbezoek heeft appellante samen met de medewerkers van de Sociale verzekeringsbank een checklist ingevuld en ondertekend. De bevindingen van het huisbezoek zijn neergelegd in een rapportage die op 26 mei 2008 is afgesloten en ondertekend.

1.4. Bij besluit van 22 december 2008 heeft de Svb met ingang van april 2008 het aan appellante verleende ouderdomspensioen wegens het voeren van een gezamenlijke huishouding met een ander persoon herzien naar het pensioen voor een gehuwde.

1.5. Bij besluit van 19 juni 2009 (bestreden besluit), voor zover hier van belang, heeft de Svb het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 22 december 2008, ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd, waarbij zij - samengevat- heeft aangevoerd dat informed consent ontbrak en geen redelijke grond bestond voor het huisbezoek, zodat de onderzoeksbevindingen van dit onrechtmatige huisbezoek niet aan de besluitvorming ten grondslag hadden mogen worden gelegd. Voorts heeft zij betwist dat zij in de periode in geding een gezamenlijke huishouding met [E.] heeft gevoerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Op grond van artikel 1, vierde lid, van de AOW is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding dient te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria.

4.2. In geschil is de vraag of voldoende feitelijke grondslag bestaat voor het standpunt van de Svb dat appellante en [E.], zonder daarvan melding te maken, een gezamenlijke huishouding zijn gaan voeren. Gelet op hetgeen partijen hebben aangevoerd dient bij de beantwoording van die vraag eerst beoordeeld te worden of het huisbezoek van 23 mei 2008 onrechtmatig was en zo ja, of dat tot gevolg heeft dat de bevindingen van dat huisbezoek buiten beschouwing moeten blijven.

4.3. Artikel 8, eerste lid, van het EVRM bepaalt dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privé-leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 24 november 2009, LJN BK4064) is geen sprake van inbreuk op het huisrecht als bedoeld in deze verdragsbepaling als de rechthebbende toestemming heeft gegeven voor het binnentreden in de woning. De toestemming moet vrijwillig zijn verleend en op basis van “informed consent”. Dit houdt in dat de toestemming van de belanghebbende berust op volledige en juiste informatie over reden en doel van het huisbezoek en over de gevolgen die het weigeren van toestemming voor de (verdere) verlening van bijstand heeft. Welke gevolgen voor de bijstandsverlening zijn verbonden aan het weigeren van toestemming voor het binnentreden in de woning hangt af van de vraag of een redelijke grond voor het huisbezoek bestaat. Van een dergelijke grond is sprake als voorafgaand aan - dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van - het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van (de omvang van) het recht op bijstand en niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kunnen worden geverifieerd. Is sprake van een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek dan dient de belanghebbende erop te worden gewezen dat het weigeren van toestemming gevolgen kan hebben voor de verlening van bijstand. Ontbreekt een redelijke grond dan moet de belanghebbende erop worden geattendeerd dat het weigeren van toestemming geen (directe) gevolgen heeft voor de bijstandsverlening. De bewijslast ten aanzien van het “informed consent” bij het binnentreden in de woning berust op het bestuursorgaan.

4.4. Wat betreft het huisbezoek van 23 mei 2008 heeft de gemachtigde van de Svb ter zitting van de rechtbank van 16 februari 2010 erkend dat in deze zaak geen sprake is “informed consent”.

4.5. De verschillen in de beantwoording van de vragen op de formulieren van 18 april 2006 en 1 april 2008, vooral van de vragen die betrekking hebben op de aard van de (commerciële) relatie tussen appellante en [E.], en de verklaring van de dochter of van appellante van 2 april 2008, rechtvaardigen op zich nader onderzoek, maar dit betekent niet dat dit onderzoek door middel van een huisbezoek diende te geschieden. De gemachtigde van de Svb heeft ter zitting van de Raad erkend dat het nader onderzoek plaats had kunnen vinden door appellante uit te nodigen voor een gesprek op het kantoor van de Sociale verzekeringsbank. De gemachtigde heeft geen redenen kunnen noemen waarom in dit geval nader onderzoek bij appellante thuis noodzakelijk was. Uit de rapportage van 26 mei 2008 blijkt ook dat het onderzoek uitsluitend heeft bestaan uit een gesprek met appellante en het invullen van de checklist. [E.] is niet gehoord en de medewerkers hebben het huis van appellante niet bekeken. Nu blijkt dat het onderzoek op andere even effectieve en voor appellante minder belastende wijze had kunnen plaatsvinden, was er in dit geval geen redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek. Hieruit vloeit voort dat met het huisbezoek van 23 mei 2008 een inbreuk is gemaakt op het huisrecht van betrokkene, zodat dit huisbezoek als onrechtmatig moet worden aangemerkt.

4.6. De omstandigheid dat een huisbezoek een onrechtmatig karakter draagt brengt in gevallen als in deze zaak, waarin een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek ontbreekt, mee dat de bevindingen van dat huisbezoek in beginsel niet mogen worden gebruikt bij de beoordeling van het recht op ouderdomspensioen van degene jegens wie dat huisbezoek onrechtmatig is. Aanknopingspunten om in het geval van appellante van dit uitgangspunt af te wijken zijn er niet. De zogenoemde “indruisregel” die ertoe leidt dat bij het ontbreken van informed consent het gebruik maken van de bevindingen van het huisbezoek wel toelaatbaar kan zijn, vergelijk de uitspraak van de Raad van 24 november 2009, LJN BK4064, is in deze zaak niet van toepassing. Het ter zitting gedane beroep op toepassing van de “indruisregel” van de Svb slaagt dan ook niet.

4.7. Het voorgaande betekent dat hetgeen tijdens het huisbezoek van 23 mei 2008 is verklaard en waargenomen buiten beschouwing dient te blijven bij de beantwoording van de vraag of appellante een gezamenlijke huishouding voerde met [E.] (vergelijk de uitspraken van de Raad van 29 november 2009 LJN BK4059 en 12 januari 2010, LJN BK8928).

4.8. De besluitvorming in deze zaak is uitsluitend gebaseerd op de bevindingen van het huisbezoek. Andere onderzoeksgegevens zijn niet voorhanden. Er is dan ook, zoals de gemachtigde van de Svb ter zitting heeft erkend, onvoldoende feitelijke grondslag voor het standpunt van de Svb dat appellante en [E.] een gezamenlijke huishouding zijn gaan voeren. Dat betekent dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berust. De rechtbank heeft dat niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. De Raad zal, doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Aan het besluit van 22 december 2008 kleeft hetzelfde gebrek. Nu niet aannemelijk is dat dit gebrek thans nog door nader onderzoek naar de woon- en leefsituatie ten tijde van belang kan worden hersteld, ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb het besluit van 22 december 2008 te herroepen.

5. Aanleiding bestaat de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en € 874,-- in hoger beroep, derhalve in totaal € 1.518,--.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-vernietigt de aangevallen uitspraak;

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt het besluit van 19 juni 2010;

-herroept het besluit van 22 december 2009;

-veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellante van € 1.518,-- te betalen aan de griffier van de Raad;

-bepaalt dat de Svb aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal, € 152,-- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en J.F. Bandringa en E.J.M. Heijs als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2012.

(get.) O.L.H.W.I. Korte.

(get.) J.M. Tason Avila.

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.

HD