Centrale Raad van Beroep, 15-06-2012, BW9297, 10-5075 WAJONG
Centrale Raad van Beroep, 15-06-2012, BW9297, 10-5075 WAJONG
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 15 juni 2012
- Datum publicatie
- 25 juni 2012
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2012:BW9297
- Zaaknummer
- 10-5075 WAJONG
Inhoudsindicatie
De gronden bevatten geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet op deugdelijke wijze heeft plaatsgevonden, de ter zake opgestelde rapportages inconsistenties bevatten of niet concludent zijn, dan wel dat de medische beoordeling onjuist is of aan de juistheid van deze beoordeling twijfel bestaat.
Uitspraak
10/5075 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 augustus 2010, 10/915 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 juni 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en tevens een rapportage van P.J. Kruit, bezwaarverzekeringsarts.
Desgevraagd heeft J. Huisman, bezwaararbeidsdeskundige een toelichting gegeven op de geschiktheid van de functie van assemblage-medewerker voor appellante.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2012. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. De Jonge. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.M. Huijzer.
OVERWEGINGEN
1. Appellante, geboren [in] december 1970, heeft op 23 september 2009 een aanvraag voor een uitkering krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Bij besluit van 24 november 2009 heeft het Uwv geweigerd aan appellante een Wajong-uitkering toe te kennen omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden om als jonggehandicapte in de zin van de Wajong te worden beschouwd. Bij besluit van 15 februari 2010 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, omdat de bezwaararbeidsdeskundige in de rapportage van 15 februari 2010 van een onjuiste datum in geding is uitgegaan. De rechtbank heeft de rechtgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten omdat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek betrekking heeft gehad op [.] december 1988 (de datum in geding) en verweerder door de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 22 april 2010 het gebrek heeft hersteld.
3. Appellante heeft in hoger beroep - kort gezegd - aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Naar haar opvatting heeft de rechtbank ten onrechte geen deskundige bij de beoordeling van deze medische kwestie ingeschakeld. Op grond van de gegevens over de operatie van appellante op 12 februari 1987 heeft het Uwv ten onrechte geconcludeerd dat appellante op haar 18e verjaardag al dusdanig hersteld was dat zij redelijkerwijs belastbaar zou zijn voor arbeid. Bij de beoordeling heeft het Uwv ook de psychische klachten van appellante onvoldoende in aanmerking genomen. Appellante heeft in hoger beroep rapporten overgelegd van Instituut Psychosofia van 1 oktober 2010 en 4 oktober 2010. Ten slotte heeft appellante gevraagd om een schadevergoeding. Het Uwv heeft in hetgeen in hoger beroep is aangevoerd geen aanleiding gezien het standpunt te herzien.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling van de aangevallen uitspraak.
4.2. Aan rapportages opgesteld door een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige komt, indien deze rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, naar vaste rechtspraak van de Raad een bijzondere waarde toe in die zin, dat het Uwv zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapportages mag baseren. Zulks betekent echter volgens de vaste rechtspraak van de Raad geenszins dat deze rapportages en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep niet aantastbaar zijn. Het is echter gelet op artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wel aan appellante om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn, dan wel dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Het aannemelijk maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, dan wel niet concludent zijn kan geschieden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een regulier medicus noodzakelijk. De Raad wijst op zijn uitspraak van 9 december 2011, LJN BU8290.
4.3. De rechtbank heeft de door appellante in beroep naar voren gebrachte gronden tegen de achtergrond van hetgeen is vermeld in 4.2 met juistheid besproken. Ook naar het oordeel van de Raad bevatten de gronden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet op deugdelijke wijze heeft plaatsgevonden, de ter zake opgestelde rapportages inconsistenties bevatten of niet concludent zijn, dan wel dat de medische beoordeling onjuist is of aan de juistheid van deze beoordeling twijfel bestaat. De Raad kan zich geheel vinden in de overwegingen van de rechtbank en het daarop gebaseerde oordeel. De Raad verwijst daarnaar en voegt daaraan nog het volgende toe. De bezwaarverzekeringsarts heeft naar uit de rapportage volgt alle - ook de door appellante in bezwaar ingebrachte - gegevens in kaart gebracht en besproken. De bezwaarverzekeringsarts heeft de beschikking gehad over uitgebreide informatie afkomstig van het Academisch ziekenhuis Rotterdam uit de periode rondom de operatie op 11 februari 1987 en ook over gegevens over de jaren er na. De bezwaarverzekeringsarts heeft uit deze gegevens de conclusie getrokken dat niet is gebleken dat er sprake is van ernstiger beperkingen dan door de primaire verzekeringsarts is aangenomen. Uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts volgt tevens dat hij op basis van de beschikbare medische informatie weliswaar van opvatting is dat er actueel en in het verleden sprake is van psychische problematiek, maar dat er geen aanwijzingen zijn dat deze problematiek ook rondom het 17e levensjaar van appellante zodanig speelde dat er meer beperkingen in aanmerkingen hadden moeten worden genomen. De Raad ziet geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de opvatting van de bezwaarverzekeringsarts op dit punt.
4.4. De Raad volgt appellante niet in het standpunt dat van de zijde van het Uwv onvoldoende onderzoek is verricht. De Raad ziet niet in welk onderzoek van de zijde van het Uwv verder verricht had dienen te worden. De Raad wijst er in dit verband ook op dat in een situatie als in geding waarin appellante eerst in 2009 een aanvraag doet om een uitkering met ingang van een datum gelegen in een ver verleden het aan appellante is informatie te verschaffen omtrent de situatie rondom haar 17e en 18e levensjaar. Indien, zoals in dit geval, van de zijde van het Uwv een deugdelijk onderzoek is gedaan komt de omstandigheid dat de precieze situatie waarin appellant rondom haar 18e jaar verkeerde niet kan worden vastgesteld, voor risico van appellante.
4.5. Met hetgeen appellante in hoger beroep aan informatie heeft ingebracht, heeft appellante bij de Raad geen twijfel gezaaid omtrent de juistheid van de uit dat onderzoek gebleken arbeidsbeperkingen voor appellante op datum in geding. De Raad onderschrijft de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts, zoals neergelegd in het rapport van 26 november 2010, dat deze stukken geen nieuwe gezichtpunten bevatten.
4.6. In het voorgaande ligt besloten dat de Raad geen reden ziet zich nader te laten voorlichten door een onafhankelijk deskundige.
4.7. Appellante heeft in hoger beroep geen gronden heeft ingediend die zich richten tegen de arbeidskundige component van de schatting en de Raad is niet kunnen blijken dat de belasting in de aan de beoordeling ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellante op datum in geding overschrijdt.
4.8. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient dan ook te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
6. Voor vergoeding van schade als door appellante verzocht is ingevolge artikel 8:73, eerste lid van de Awb in dit geval geen plaats, zodat de Raad dit verzoek afwijst.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Brand, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2012.
(get.) J. Brand.
(get.) K.E. Haan.
KR