Centrale Raad van Beroep, 30-07-2012, BX3207, 11/1438 WAO-W + 12/333 WAO-W
Centrale Raad van Beroep, 30-07-2012, BX3207, 11/1438 WAO-W + 12/333 WAO-W
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 30 juli 2012
- Datum publicatie
- 2 augustus 2012
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2012:BX3207
- Zaaknummer
- 11/1438 WAO-W + 12/333 WAO-W
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek om wraking. De enkele omstandigheid dat mr. Rottier heeft meegewerkt aan - in de ogen van verzoeker - hem onwelgevallige uitspraken, vormt geen reden om aan te nemen dat mr. Greebe jegens verzoeker partijdig of vooringenomen is ten aanzien van de onderhavige zaak. Dat mr. Rottier en mr. Greebe deel uitmaken van dezelfde kamer is hiervoor eveneens onvoldoende. Ook de overige door verzoeker genoemde gronden betreffen niet de persoon van de behandelend rechter, maar zijn eerder gericht tegen de gang van zaken bij de behandeling van een hoger beroep door de Raad. In zoverre raken deze gronden alle rechters van de Raad en zien deze niet op het functioneren van de behandelend rechter, voor zover in het licht van artikel 8:15 van de Awb in deze wrakingsprocedure van belang.
Uitspraak
11/1438 WAO-W, 12/333 WAO-W
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedaan door
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
Datum uitspraak 30 juli 2012.
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroepen ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 21 januari 2011, 09/3809 en 1 maart 2011 09/3600, in de gedingen tussen verzoeker en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Tijdens het onderzoek ter zitting op 20 juni 2012 heeft verzoeker verzocht om wraking van de behandelend rechter mr. M. Greebe, waarna de zitting is geschorst.
Verzoeker, het Uwv en mr. Greebe zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad op 23 juli 2012.
Desgevraagd heeft de Raad verzoeker bij brief van 18 juli 2012 het overzicht van de kamersamenstelling Centrale Raad van Beroep toegezonden.
Mr. Greebe heeft bij brief van 19 juli 2012 meegedeeld dat zij niet in de wraking berust en dat zij gebruik maakt van de gelegenheid te worden gehoord.
De behandeling van het verzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2012. Verzoeker en mr. Greebe zijn verschenen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad bespreekt eerst het ter zitting gedane verzoek om wraking van de rechters die zitting hebben in de wrakingskamer en daarna het verzoek om wraking van mr. Greebe. Gelet op artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet, is afdeling 8.1.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op deze wrakingsverzoeken van overeenkomstige toepassing.
1.1. Artikel 8:15 van de Awb bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak kan behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
1.2. Aan het verzoek om wraking van de rechters die zitting hebben in de wrakingkamer zijn geen op de persoon van die rechters betrekking hebbende feiten en omstandigheden naar voren gebracht, waarin een bezwaar zou zijn gelegen tegen behandeling van het wrakingsverzoek door die rechters. Het verzoek om wraking van de wrakingskamer is gebaseerd op het standpunt van verzoeker dat niet is bewezen dat de rechters van de wrakingskamer bevoegd zijn over het verzoek om wraking te beslissen, nu verzoeker niet beschikt over een besluit waarbij die rechters hiertoe zijn aangewezen.
1.3. Wraking van een wrakingskamer is alleen mogelijk in uitzonderlijke situaties waarin de persoon van de rechter aan behandeling van een wrakingsverzoek door die rechter in de weg staat. De rechters van de wrakingskamer zijn als met rechtspraak belaste leden werkzaam bij de Centrale Raad van Beroep en daarmee bevoegd alle zaken die bij de Raad aanhangig zijn te behandelen. Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd omtrent de bevoegdheid van de leden van de wrakingskamer ziet op de wijze waarop bij de Raad de behandeling van zaken is georganiseerd. Dit vormt geen bijzondere omstandigheid waarin een bezwaar kan zijn gelegen tegen behandeling van het wrakingsverzoek van 23 juli 2012.
1.4. De Raad heeft voorts vastgesteld dat verzoeker beschikt over alle stukken die behoren tot het dossier, zodat zijn opmerkingen met betrekking tot de omvang van het wrakingsdossier evenmin een bijzondere omstandigheid vormen. Er is dan ook geen beletsel voor de wrakingskamer om zich over het verzoek om wraking van de behandelend rechter een oordeel te vormen.
2.1.1. Met betrekking tot de wraking van mr. Greebe heeft verzoeker aangevoerd dat zij zijn inziens niet onpartijdig kan oordelen omdat niet kenbaar is of zij bevoegd is zijn zaken te behandelen. Uit het dossier blijkt niet dat zij door het bestuur van de Raad is aangewezen als voorzitter van de enkelvoudige kamer en zij heeft geen nadere bewijzen willen overleggen waaruit die bevoegdheid blijkt. Daarnaast is het, gelet op het bepaalde in artikel 21, tweede en derde lid, van de Beroepswet, niet kenbaar dat en waarom de meervoudige kamer de behandeling van de zaken heeft verwezen naar de enkelvoudige kamer.
2.1.2. Voorts is volgens verzoeker niet gebleken dat mr. Greebe bij het vooronderzoek kenbaar de procedure bij de rechtbank, zowel de beroepsprocedure tegen de besluiten van het Uwv als zijn verzoek om wraking van de rechter van de rechtbank, heeft gecontroleerd. Daarnaast stelt verzoeker dat sprake is van vooringenomenheid, omdat zij zijn verzoek om schorsing van het onderzoek ter zitting teneinde een nader vooronderzoek naar de eerlijkheid van de procedure bij de rechtbank in te stellen, heeft afgewezen.
2.1.3. Ter zitting heeft verzoeker aangevoerd dat hij vreest voor partijdigheid omdat blijkens het toegezonden overzicht van de kamersamenstelling van de Centrale Raad van Beroep, mr. Greebe deel uitmaakt van dezelfde kamer als mr. H.G. Rottier en mr. Rottier eerder zaken van verzoeker heeft behandeld.
2.2. Mr. Greebe heeft aangevoerd dat in hetgeen verzoeker ter onderbouwing van zijn wrakingsverzoek naar voren heeft gebracht geen aanwijzingen zijn te vinden om aan de onpartijdigheid van haar als rechter te moeten twijfelen. Tevens heeft zij verzocht te bepalen dat een volgend verzoek om wraking in onderliggende zaken niet in behandeling zal worden genomen, voor zover zij de rechter is die de behandeling van de zaak van verzoeker voorzet.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de (persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Het wrakingsverzoek moet het betrokken lid of leden van het rechterlijk college betreffen. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010,
3.2. De behandelend rechter is als met rechtspraak belast lid werkzaam bij de Centrale Raad van Beroep. Reeds daaruit blijkt haar bevoegdheid alle bij de Raad aanhangige zaken te behandelen. Hetgeen verzoeker omtrent de bevoegdheid heeft aangevoerd ziet niet op de persoon van de behandelend rechter. Ook de beslissing van de meervoudige kamer om de zaken van verzoeker enkelvoudig te behandelen, welke beslissing blijkt uit de uitnodiging van 26 april 2012 voor de zitting van 20 juni 2012, ziet niet op de persoon van de behandelend rechter (zie artikel 17, derde lid, van de Beroepswet). Voorts raken deze gronden, voor zover zij ook betrekking hebben op de interne organisatie van de Raad, evenmin de onpartijdigheid van de persoon van de rechter.
3.3. De beslissing het onderzoek ter zitting niet te schorsen is een procedurele beslissing van de behandelend rechter. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 3 december 2010, LJN BO6452) is wraking niet bedoeld als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen en kunnen deze beslissingen slechts leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek als uit de procedurele beslissing blijkt van vooringenomenheid van de rechter die deze beslissing heeft genomen. De enkele omstandigheid dat mr. Greebe geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek om schorsing van het onderzoek vormt geen aanknopingpunt voor het oordeel dat zij met betrekking tot de beoordeling van het hoger beroep ten opzichte van verzoeker vooringenomen is dan wel dat vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Te meer nu, zoals uit het proces-verbaal van de zitting blijkt, mr. Greebe heeft meegedeeld dat het onderzoek heropend kan worden indien blijkt dat zij aanvullend onderzoek nodig acht.
3.4. De enkele omstandigheid dat mr. Rottier heeft meegewerkt aan - in de ogen van verzoeker - hem onwelgevallige uitspraken, vormt geen reden om aan te nemen dat mr. Greebe jegens verzoeker partijdig of vooringenomen is ten aanzien van de onderhavige zaak. Dat mr. Rottier en mr. Greebe deel uitmaken van dezelfde kamer is hiervoor eveneens onvoldoende.
3.5. Ook de overige in 2.1.1. en 2.1.2 genoemde gronden betreffen niet de persoon van de behandelend rechter, maar zijn eerder gericht tegen de gang van zaken bij de behandeling van een hoger beroep door de Raad. In zoverre raken deze gronden alle rechters van de Raad en zien deze niet op het functioneren van de behandelend rechter, voor zover in het licht van artikel 8:15 van de Awb in deze wrakingsprocedure van belang. Toetsing aan internationale rechtsbeginselen zoals vastgelegd in het EG-Verdrag en het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de individuele vrijheden (EVRM), waarnaar verzoeker in verband met zijn wrakingronden heeft verwezen, en al hetgeen overigens door verzoeker is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
3.6. De overwegingen 3.1 tot en met 3.5 leiden tot de conclusie dat het verzoek om wraking van mr. Greebe moet worden afgewezen.
4.4. De Raad ziet thans nog geen aanleiding om met gebruikmaking van de hem in artikel 8:18, vierde lid, van de Awb in verbinding met artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet gegeven bevoegdheid, te bepalen dat een volgend verzoek om wraking van een of meer van de behandelend rechters in deze hoger beroepszaak van verzoeker niet in behandeling wordt genomen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en J.P.M. Zeijen en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2012.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) V.C. Hartkamp
HD