Centrale Raad van Beroep, 30-11-2012, BY6388, 11-2605 WSF-PV
Centrale Raad van Beroep, 30-11-2012, BY6388, 11-2605 WSF-PV
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 30 november 2012
- Datum publicatie
- 17 december 2012
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2012:BY6388
- Zaaknummer
- 11-2605 WSF-PV
Inhoudsindicatie
WSF. Afwijzing verzoek om loskoppeling. Geen sprake van een voor loskoppeling in aanmerking komend conflict.
Uitspraak
11/2605 WSF-PV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 maart 2011, 10/1060 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister)
Datum uitspraak: 30 november 2012
Zitting heeft: T. Hoogenboom
Griffier: J.R. Baas
Ter zitting zijn verschenen: mr. C. Arslaner, advocaat van appellante, en drs. P.M.S. Slagter, vertegenwoordiger van de Minister.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellante tegen het besluit van 17 augustus 2010 waarbij de Minister, beslissend op bezwaar, zijn besluit van 8 juni 2010 heeft gehandhaafd. Bij dat besluit is afgewezen het verzoek van appellante om bij de vaststelling van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van haar vader (verzoek om loskoppeling), op de grond dat niet kan worden gesproken van een ernstig en structureel conflict tussen appellante en haar vader als bedoeld in de artikelen 3.14 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) en 6, eerste lid, aanhef en onder a, en 7 van het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000).
2. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat wel voldaan is aan de conflicteis. De relatie met haar vader is al lang verstoord en sinds 2003 is er geen (noemenswaardig) contact meer. Er is nooit een hechte band geweest, vader heeft geen interesse in haar getoond en zich nimmer om haar welzijn bekommerd.
3. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan de grond tot loskoppeling als bedoeld in artikel 3.14 van de Wsf 2000 en de artikelen 6, eerste lid, aanhef en onder a, en 7 van het Bsf 2000. Volgens de Nota van Toelichting bij het Bsf 2000 valt bij een ernstig en structureel conflict te denken aan een zodanig fundamenteel en structureel verstoorde relatie dat loskoppeling de enige weg is, zoals in gevallen waarbij ernstig fysiek en/of geestelijk geweld een rol heeft gespeeld dan wel in gevallen van diepgaande, met ernstige conflicten gepaard gaande, verschillen van inzicht over met name levensovertuiging, cultuur of geloof. Uit hetgeen appellante heeft aangevoerd, en de ter ondersteuning daarvan overgelegde verklaringen, valt niet af te leiden dat sprake is van een voor loskoppeling in aanmerking komend conflict. Er is sprake van een situatie waarin het contact tussen appellante en haar vader vanaf het uit elkaar gaan van de ouders is afgenomen en vervolgens, naar het lijkt veroorzaakt te zijn door de slechte relatie met de vriendin van vader, uiteindelijk volgens appellante is verbroken. Appellante voelde zich niet gesteund door haar vader en werd later, volgens eigen zeggen, zelfs door hem genegeerd. Dit moet uiterst pijnlijk zijn voor appellante, maar levert volgens vaste rechtspraak van de Raad geen conflict op in de zin van de wet. De Minister heeft ter zitting in dit verband terecht verwezen naar de uitspraak van de Raad van 20 februari 2009, LJN BH3682.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) J.R. Baas (getekend) T. Hoogenboom