Centrale Raad van Beroep, 27-11-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2588, 12-2740 ZW
Centrale Raad van Beroep, 27-11-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2588, 12-2740 ZW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 27 november 2013
- Datum publicatie
- 28 november 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2013:2588
- Zaaknummer
- 12-2740 ZW
Inhoudsindicatie
Vaststelling ZW-dagloon. Het Uwv heeft de referteperiode juist vastgesteld. Het Uwv heeft bij het berekenen van het dagloon de referteperiode vastgesteld in overeenstemming met artikel 15, eerste lid, van de ZW en het bepaalde in het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen. Het is aan de wetgever om eventuele onredelijke en niet beoogde effecten van de in het Besluit neergelegde dagloonsystematiek teniet te doen.
Uitspraak
12/2740 ZW
Datum uitspraak: 27 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
11 april 2012, 11/7916 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [naam gemachtigde] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante heeft [naam gemachtigde] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2013. Namens appellante is
[naam gemachtigde] verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.I. Damsma.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft op 8 maart 2010 en op 1 april 2010 via uitzendbureau Tempo Team gewerkt. Vervolgens is zij met ingang van 12 april 2010 voor de duur van een jaar als maatschappelijk werker in dienst getreden bij de [naam Stichting], later opgevolgd door de [naam werkgever], te [vestigingsplaats] (werkgever).
1.2. Op 1 juli 2010 heeft appellante zich ziek gemeld. In verband met het aflopen van haar contract bij werkgever op 11 april 2011 heeft het Uwv haar bij besluit van 2 mei 2011 met ingang van 12 april 2011 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Bij de berekening van het dagloon is het Uwv uitgegaan van een referteperiode van 1 maart 2010 tot en met 30 juni 2010, resulterend in een dagloon van € 98,73.
1.3. Het door appelante tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van
21 september 2011 (bestreden besluit) gedeeltelijk gegrond verklaard. Met toepassing van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (Besluit) heeft het Uwv de referteperiode alsnog vastgesteld op 8 maart 2010 tot en met 30 juni 2010, hetgeen heeft geleid tot een dagloon van € 104,68.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Voor zover in hoger beroep nog van belang heeft de rechtbank - kort samengevat - overwogen dat het Uwv de referteperiode correct heeft vastgesteld. Voor een andere einddatum van de referteperiode heeft de rechtbank in de
wet- en regelgeving geen aanknopingspunten gevonden.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het oordeel van de rechtbank juist is als wordt gekeken naar de bewoordingen van de thans geldende ZW en het thans geldende Besluit. Volgens appellante echter had op grond van de Memorie van Toelichting op de Wet administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in sociale verzekeringswetten
(wet Walvis) het Besluit niet in de huidige vorm vastgesteld mogen worden en is het huidige Besluit naar de geest en de letter in strijd met de wet Walvis. Appellante meent dat, net als vóór de wijziging van artikel 15 van de ZW, het einde van de referteperiode dient samen te vallen met de start van de ZW-uitkering, in het geval van appellante op 12 april 2011. Door het opnemen van de “eerste ziektedag” als einde van de referteperiode in het huidige artikel 15 van de ZW en in het huidige Besluit ontstaat er een rechtsongelijkheid tussen de “oude stijl”-ontvangers van een ZW-uitkering en de groep “vangnetters”. Ter zitting heeft appellante in dit verband nog gewezen op artikel 1 van de Grondwet, met daarin het verbod op discriminatie. Bovendien wordt de groep vangnetters onevenredig belast. Er dient immers wel premie te worden betaald over het ontvangen loon in de periode tussen de eerste ziektedag en de eerste uitkeringsdag, maar dat loon telt volgens de huidige regeling niet mee bij de bepaling van de hoogte van de uitkering.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat in artikel 15 van de ZW uitdrukkelijk is bepaald dat het refertejaar is gekoppeld aan het moment waarop de arbeidsongeschiktheid intreedt en dat het de rechter niet vrij staat om af te wijken van dwingendrechtelijke wettelijke bepalingen.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Voor het toepasselijke wettelijk kader zoals dat gold ten tijde van belang wordt verwezen naar de onderdelen 4.1, 4.2 en 5.2 van de aangevallen uitspraak. Voor de beoordeling van het hoger beroep is van belang dat in artikel 15, eerste lid, van de ZW is bepaald dat voor de berekening van dagloon wordt uitgegaan van het loon dat de werknemer verdiende in een periode eindigend op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ongeschiktheid tot werken is ingetreden. In het tweede lid van artikel 15 van de ZW is de bevoegdheid gegeven om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere en zo nodig afwijkende regels te stellen over de vaststelling van het dagloon. Deze regels zijn opgenomen in het Besluit. In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder q, van het Besluit wordt bij het definiëren van het refertejaar voor wat betreft het einde van deze periode eveneens aangesloten bij de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden.
Het geschil in hoger beroep is beperkt tot de vraag of het Uwv bij het berekenen van het dagloon terecht is uitgegaan van een referteperiode, eindigend op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, in het geval van appellante op 30 juni 2011.
De rechtbank heeft deze vraag terecht bevestigend beantwoord. De Raad voegt daaraan nog het volgende toe.
Niet in geschil is dat het Uwv bij het berekenen van het dagloon van appellante de referteperiode heeft vastgesteld in overeenstemming met artikel 15, eerste lid, van de ZW en het bepaalde in het Besluit zoals weergegeven in 4.1.
Voor zover appellante heeft betoogd dat artikel 15, eerste lid, van de ZW strijdig is met de (toelichting op de) wet Walvis, met een eerdere tekst van de ZW dan wel met artikel 1 van de Grondwet, wijst de Raad erop dat de ZW een wet in formele zin is. Het staat de rechter op grond van artikel 120 van de Grondwet en artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet vrij om formele wetgeving te toetsen op haar grondwettigheid noch om de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te toetsen. Dit betekent dat de rechter deze keuze van de wetgever moet respecteren.
Tegen deze achtergrond kunnen de beroepsgronden voor zover gericht tegen het Besluit evenmin doel treffen, reeds omdat in het Besluit geen andere regeling wordt gegeven over het einde van de referteperiode dan volgt uit artikel 15, eerste lid, van de ZW. Het is aan de wetgever om eventuele onredelijke en niet beoogde effecten van de in het Besluit neergelegde dagloonsystematiek teniet te doen (vergelijk CRvB 3 juni 2010, LJN BM8147).
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en van B.M. van Dun en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) G.J. van Gendt
JvC