Home

Centrale Raad van Beroep, 04-12-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2674, 12-6222 WIA-S

Centrale Raad van Beroep, 04-12-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2674, 12-6222 WIA-S

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
4 december 2013
Datum publicatie
5 december 2013
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:2674
Zaaknummer
12-6222 WIA-S

Inhoudsindicatie

Schadevergoeding als gevolg van het ten onrechte doorbetalen van loon, vermeerderd met werkgeverslasten en vakantiegeld en wettelijke rente. Geen schadevergoeding inzake de kosten van rechtsbijstand in verband met het voeren van twee kort gedingprocedures en van een procedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

Uitspraak

12/6222 WIA-S

Datum uitspraak: 4 december 2013

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[Verzoekster] te [vestigingsplaats] (verzoekster)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 9 juni 2011, 10/712, in het geding tussen verzoekster en het Uwv.

Bij uitspraak van 12 december 2012, 11/4328 WIA-R, ECLI:NL:CRVB:2013:1808, heeft de Raad uitspraak gedaan op dit hoger beroep. Daarbij is bepaald dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van verzoekster om schadevergoeding.

Partijen hebben over en weer hun standpunten uiteengezet.

Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2013. Voor verzoekster is verschenen [E.], bijgestaan door mr. F.G. Vlaskamp, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1.1. Voor een weergave van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de hiervoor genoemde uitspraak van de Raad van 12 december 2012.

1.2. Bij die uitspraak heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden vernietigd, het beroep tegen het besluit van 17 februari 2010 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het primaire besluit van 10 september 2009 herroepen en bepalingen gegeven over proceskosten en griffierecht in eerste aanleg en in hoger beroep. De Raad heeft daartoe geoordeeld dat door het Uwv op 10 september 2009 geen besluit tot het opleggen van een loonsanctie meer kon worden genomen, omdat niet vaststond tot wanneer het tijdvak van 104 weken na 22 juni 2009 was verlengd.

1.3. Verzoekster heeft de Raad verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van door haar geleden schade. Om de omvang van die schade vast te stellen heeft de Raad, zoals hiervoor is aangegeven, het onderzoek heropend.

2.

Verzoekster heeft vervolgens verschillende schadeposten gesteld, waarop hieronder achtereenvolgens zal worden ingegaan.

2.1.

Proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

2.1.1.

De Raad stelt vast dat hij in meergenoemde uitspraak van 12 december 2012 het Uwv heeft veroordeeld in de proceskosten van verzoekster in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 1.748,-. Met deze uitspraak is dit bedrag in rechte komen vast te staan. Voor het toekennen van een extra halve punt ter waarde van € 218,50, zoals door verzoekster is verzocht, is derhalve geen plaats meer. Verzoekster had daartoe destijds een rectificatieverzoek bij de Raad moeten indienen. Terzijde wordt opgemerkt dat het Uwv blijkens het verweerschrift van 3 juli 2013 heeft toegezegd voormeld bedrag wel aan verzoekster te zullen vergoeden.

2.2.

Schade als gevolg van het ten onrechte doorbetalen van loon, vermeerderd met werkgeverslasten en vakantiegeld.

2.2.1.

Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat de periode waarover ten onrechte loon e.d. is betaald, loopt van 10 september 2009 tot 1 mei 2010.

2.2.2.

Tussen partijen is evenmin in geschil dat 70% van het als gevolg van het onrechtmatige loonsanctiebesluit doorbetaalde loon aan het Uwv kan worden toegerekend. In vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 augustus 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BE9370) is neergelegd dat deze 70% moet worden berekend over het gemaximeerde dagloon van de werknemer en niet, zoals door verzoekster is bepleit, over het laatstverdiende loon dat aan de werknemer is betaald. Gelet op diezelfde vaste rechtspraak wordt het voorgaande niet anders wanneer verzoekster op basis van een Collectieve Arbeidsovereenkomst meer dan 70% van het gemaximeerde dagloon aan haar werknemer heeft betaald.

2.2.3.

Op grond van hetgeen in 2.2.2 is overwogen, dient eveneens 70% van de door verzoekster betaalde pensioenpremie boven de franchise tot aan het maximum dagloon voor vergoeding in aanmerking te worden gebracht. Wat betreft de overige door verzoekster opgevoerde werkgeverslasten van totaal € 16.518,59, heeft het Uwv in zijn verweerschrift van

3 juli 2013 aangegeven deze lasten te zullen vergoeden.

2.2.4.

Vastgesteld wordt dat partijen ervan zijn uitgegaan dat over de in 2.2.2 en 2.2.3 genoemde schadeposten wettelijke rente moet worden vergoed. In zijn aanvullend verweerschrift van 28 augustus 2013 heeft het Uwv deze rente berekend op € 4.232,32. Daarbij is het Uwv uitgegaan van 1 november 2009 als begindatum. Zoals ter zitting door het Uwv is erkend dient deze datum te worden gesteld op 10 september 2009. Voornoemd rentebedrag is op grond daarvan dus onjuist vastgesteld en moet opnieuw worden berekend, uitgaande van 10 september 2009 als begindatum.

2.3.

Kosten van rechtsbijstand in verband met het voeren van twee kort gedingprocedures en van een procedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

2.3.1.

Inzake de procedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is de Raad van oordeel dat verzoekster er zelf voor heeft gekozen om via de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met haar werknemer te laten ontbinden. Uit de verklaring van de HR-manager van verzoekster van 13 november 2009 komt naar voren dat reeds in februari 2009 sprake was van het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst met de werknemer. Bovendien blijkt uit die verklaring dat de werknemer door deze manager gewezen is op het belang van het aanvragen van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Door desondanks de ontbindingsprocedure te starten, dienen de eventuele daaraan verbonden risico’s voor verzoekster te blijven. De kosten van rechtsbijstand die verzoekster in dit verband heeft gemaakt kunnen derhalve niet worden toegerekend aan het onrechtmatige loonsanctiebesluit van 10 september 2009.

2.3.2.

Verzoekster heeft de Raad er niet van kunnen overtuigen dat de schade die zij als gevolg van het voeren van de kort gedingprocedures heeft geleden, moet worden gezien als een direct gevolg van het onrechtmatige loonsanctiebesluit van het Uwv van 10 september 2009. Daartoe wordt erop gewezen dat de kort gedingprocedures door de werknemer zijn geëntameerd teneinde te bewerkstelligen dat verzoekster haar wettelijke verplichtingen als werkgever inzake de re-integratie van haar arbeidsongeschikte werknemer en loonbetaling nakomt. Door deze wettelijke verplichtingen op dat moment niet na te komen heeft verzoekster in dat kader het risico aanvaard dat zij in kort gedingprocedures kon worden betrokken.

3.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het schadevergoedingsverzoek van verzoekster moet worden toegewezen zoals is aangegeven in de punten 2.2.2, 2.2.3 en 2.2.4.

4.

Er wordt aanleiding gezien om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van verzoekster voor verleende rechtsbijstand in deze schadestaatprocedure. Deze kosten worden begroot op

€ 944,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

Wijst het verzoek om schadevergoeding toe overeenkomstig hetgeen is overwogen in 2.2.2, 2.2.3 en 2.2.4;

-

Wijst het verzoek voor het overige af;

-

Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 944,-.

Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en

A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2013.

(getekend) Ch. van Voorst

(getekend) D.E.P.M. Bary

IvR