Centrale Raad van Beroep, 15-02-2013, BZ1213, 12/502 AOW + 12/503 AOW
Centrale Raad van Beroep, 15-02-2013, BZ1213, 12/502 AOW + 12/503 AOW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 15 februari 2013
- Datum publicatie
- 18 februari 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1213
- Zaaknummer
- 12/502 AOW + 12/503 AOW
Inhoudsindicatie
100% schuldig nalatig verklaart. Uit de door de Belastingdienst verstrekte gegevens blijkt dat de aanslag over 2006 ambtshalve is vastgesteld. Appellant heeft de verschuldigde premies volksverzekeringen niet betaald.
Uitspraak
12/502 AOW, 12/503 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2011, 11/2728 en 11/3108 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.], België (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 15 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.L. van Lookeren Campagne, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2013. Namens appellant is daarbij verschenen mr. Van Lookeren Campagne. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans.
OVERWEGINGEN
1.1. De Belastingdienst heeft de Svb, kennelijk met het verzoek te onderzoeken of appellant schuldig nalatig kan worden verklaard, meegedeeld dat appellant nog aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen verschuldigd is over 2005 € 2.585,-- en over 2006 € 6.579,--.
1.2. Bij brief van 7 april 2011 heeft de Svb appellant hiervan mededeling gedaan ten aanzien van het jaar 2005. Daarbij is meegedeeld dat indien het verschuldigde bedrag binnen één maand alsnog volledig wordt betaald, appellant niet schuldig nalatig wordt verklaard. Voorts is in die brief vermeld dat indien appellant van mening is dat het niet betalen van de aanslag door omstandigheden niet aan hem is toe te rekenen, hij dit schriftelijk moet aantonen.
1.3. Bij besluit van 8 april 2011 heeft de Svb appellant 100% schuldig nalatig verklaard over het jaar 2006. Daarbij is nog opgemerkt dat de schuldig nalatigheid ongedaan wordt gemaakt indien de verschuldigde premie, met een opslag van 5%, voor 6 juni 2013 aan de Belastingdienst wordt betaald.
1.4. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de brieven van de Svb van 7 en 8 april 2011. Hij heeft aangevoerd dat hij werkzaam is geweest in loondienst, dat hij in 2004 ernstig ziek is geworden en dat hij vanaf dat moment alleen een uitkering ontvangt.
1.5. Bij beslissing op bezwaar van 9 mei 2011 (besluit 1) heeft de Svb het bezwaar gericht tegen de brief van 7 april 2011 niet-ontvankelijk verklaard, omdat die brief geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij beslissing op bezwaar van dezelfde datum (besluit 2) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 8 april 2011 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de Svb het bezwaar tegen de brief van 7 april 2011 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu die brief een voornemen betreft en niet op rechtsgevolg is gericht, zodat geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Ten aanzien van besluit 2 heeft de rechtbank overwogen dat niet in geschil is dat over het jaar 2006 een ambtshalve aanslag is opgelegd, zodat reeds uit het bepaalde in artikel 61, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) volgt dat appellant schuldig nalatig is.
3.1. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat door de Svb geen afschrift van de gestelde ambtshalve aanslag is overgelegd. Volgens appellant kan ook geen sprake zijn van een aanslag, omdat hij slechts een uitkering ontving waarop reeds belasting en premies werden ingehouden door de uitkeringsinstantie. Verder is aangevoerd dat in verband met de ernstige ziekte van appellant geen sprake kan zijn van schuldige nalatigheid.
3.2. Ter zitting is door de gemachtigde van appellant medegedeeld dat inmiddels een procedure tegen de Belastingdienst aanhangig is met betrekking tot de ambtshalve aanslag. De Belastingdienst baseert deze aanslag op aangiften omzetbelasting die appellant zou hebben gedaan. Appellant betwist dit. De rechtbank Oost-Nederland zal binnenkort uitspraak doen over dat geschil.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voorop moet worden gesteld dat namens appellant het oordeel van de rechtbank met betrekking tot besluit 1 niet is aangevochten. Dit betekent dat tussen partijen in hoger beroep slechts in geschil is of de rechtbank terecht het standpunt van de Svb heeft onderschreven dat appellant voor 100% schuldig nalatig is over het jaar 2006.
4.2. De Svb heeft besluit 2 gebaseerd op artikel 61 van de Wfsv. Dit artikel luidt, voor zover van belang, aldus:
“1. Indien een premieplichtige heeft nagelaten over een bepaald jaar de op aanslag verschuldigde premie voor de volksverzekeringen te betalen, beslist de SVB dat sprake is van schuldig nalaten als bedoeld in artikel 13 van de Algemene Ouderdomswet, behoudens voor zover de premieplichtige aantoont dat er omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan het niet betalen van de premie hem niet toegerekend kan worden.
2. Een beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt in elk geval genomen indien:
a. de aanslag voor de premie voor de volksverzekeringen ambtshalve is vastgesteld omdat de premieplichtige geen of onvoldoende medewerking heeft verleend bij het vaststellen van het premie-inkomen:”.
4.3. Vastgesteld moet worden dat uit de door de Belastingdienst verstrekte gegevens blijkt dat de aanslag over 2006 ambtshalve is vastgesteld en dat appellant de verschuldigde premies volksverzekeringen niet heeft betaald. Zoals al eerder is overwogen, onder meer in de uitspraken van 27 augustus 2009 en 10 december 2004, LJN BJ7419 en LJN AR7737, betekent dit dat reeds hieruit volgt dat appellant over dat jaar schuldig nalatig is. Hetgeen verder namens appellant in hoger beroep is aangevoerd, kan hieraan niet afdoen.
4.4. Voorts wordt - ten overvloede - nog opgemerkt dat ook wanneer sprake zou zijn geweest van een niet ambtshalve aanslag over 2006, de stelling van appellant dat de aanslag onjuist is vastgesteld, ook niet had kunnen leiden tot een ander oordeel. In artikel 62 van de Wfsv is namelijk bepaald dat het beroep tegen het schuldig nalatig stellen niet gegrond kan zijn op het verweer dat de aanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Indien appellant van mening is dat de Belastingdienst ten onrechte een - ambtshalve - aanslag over 2006 heeft opgelegd, dan dient hij zich ter zake te wenden tot de Belastingdienst. Ter zitting is gebleken dat appellant dat inmiddels ook heeft gedaan.
4.5. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en E.J. Govaers en L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2013.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) K.E. Haan