Home

Centrale Raad van Beroep, 26-02-2013, BZ2374, 11-2555 WWB

Centrale Raad van Beroep, 26-02-2013, BZ2374, 11-2555 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
26 februari 2013
Datum publicatie
27 februari 2013
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2374
Zaaknummer
11-2555 WWB
Relevante informatie
Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 11, Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 35

Inhoudsindicatie

Afwijzing aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van reparatie van een gaskachel en van schoonmaak van een geiser en koolmonoxidemelder. Afwijzing aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van aanschaf van een bril, triggerpointmassage, medicatie en voedingssupplementen ingediend en voorts een aanvraag om kosten van reparatie van kachel en wasmachine. In beginsel is geen plaats voor verlening van bijzondere bijstand voor kosten waarin ten tijde van de aanvraag reeds is voorzien. Buitenwettelijk begunstigend beleid. Geen medisch noodzaak

Uitspraak

11/2555 WWB, 11/2556 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 maart 2011, 10/1930 en 10/3820 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[A. te B.] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)

Datum uitspraak 26 februari 2013.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E. Wits, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M. Vaessen, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Het college heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1. Appellante heeft op 13 november 2009 bij het college een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van reparatie van een gaskachel en van schoonmaak van een geiser en koolmonoxidemelder ingediend.

1.2. Bij besluit van 11 december 2009 heeft het college de aanvraag afgewezen.

1.3. Appellante heeft op 29 december 2009 bij het college een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van aanschaf van een bril, triggerpointmassage, medicatie en voedingssupplementen ingediend en voorts een aanvraag om kosten van reparatie van kachel en wasmachine.

1.4. Het college heeft de aanvraag voor de in 1.3 genoemde kosten bij besluit van 24 februari 2010 afgewezen.

1.5. Bij besluit van 6 mei 2010 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 11 december 2009 ongegrond verklaard.

1.6. Bij besluit van 14 oktober 2010 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 24 februari 2010 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.

3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. In artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van die wet niet van toepassing zijn.

4.2. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.

Kosten bril

4.3.1. Uit artikel 35, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de WWB, vloeit voort dat in beginsel geen plaats is voor verlening van bijzondere bijstand voor kosten waarin ten tijde van de aanvraag reeds is voorzien.

4.3.2. De rechtbank heeft op grond van de beschikbare gegevens terecht vastgesteld dat bij de aanvraag van 29 december 2009 al in de kosten van de bril was voorzien. Aangezien appellante te kennen heeft gegeven dat zij deze kosten heeft voldaan met geld gespaard uit haar bijstand, met name de vakantie-uitkering, en daarvoor dus geen lening heeft afgesloten, heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand naar het oordeel van de rechtbank terecht afgewezen. De Raad onderschrijft dit oordeel.

4.3.3. Appellante heeft aangevoerd dat op de aanvraagformulieren wordt gevraagd om een originele nota, bij de bril zelfs om een bankafschrift waaruit blijkt dat de bril is betaald, zodat voor haar niet duidelijk was dat de aanvraag voorafgaand aan het maken van de kosten moest worden ingediend.

4.3.4. Het college voert beleid inzake de verstrekking van bijzondere bijstand en dat beleid is neergelegd in de Richtlijnen bijzondere bijstand Utrecht 2004 (RBBU). Ook bij de toepassing van dit beleid geldt als uitgangspunt dat bijstand vooraf moet worden aangevraagd. Dit is ook neergelegd in de werkinstructie (Handboek SoZaWe Utrecht). Voor medische kosten geldt bij wijze van uitzondering dat ook bijstand kan worden verleend voor de kosten die zijn gemaakt binnen het jaar dat voorafgaat aan de aanvraag. Gelet hierop is wat appellante heeft aangevoerd over de aanvraagformulieren te verklaren. Immers, voor de kosten van een bril bestaat bij uitzondering de mogelijkheid dat eerst de kosten worden gemaakt en voldaan en vervolgens de aanvraag wordt ingediend.

4.3.5. Voor het hiervoor bedoelde buitenwettelijk beleid op het punt van de datum van aanvraag geldt dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of het college het beleid op consistente wijze toepast. Uit de door appellante overgelegde nota blijkt dat deze dateert van 21 december 2008. Haar aanvraag is van 29 december 2009. Dat betekent dat de kosten niet binnen het jaar voorafgaande aan de aanvraag zijn gemaakt. Appellante kan voor deze kosten dan ook geen beroep doen op het buitenwettelijk begunstigend beleid voor medische kosten.

Kosten voedingssupplementen/medicatie en triggerpointmassages

4.4.1. Op grond van artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Volgens vaste rechtspraak (CRvB 13 april 2010, LJN BM2959) waren ten tijde in geding de Zorgverzekeringswet en de daarop gebaseerde Regeling zorgverzekering voor de kosten van medische zorg aan te merken als aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorzieningen. Voorts heeft gelet op artikel 15, eerste lid, tweede volzin van de WWB die wet geen functie indien binnen de voorliggende voorziening een bewuste beslissing is genomen over de noodzaak van bepaalde kostensoorten in het algemeen of in een specifieke situatie. Indien binnen de voorliggende voorziening het gevraagde in het algemeen of in een specifieke situatie niet noodzakelijk is geacht dient daarbij voor de toepassing van de WWB te worden aangesloten. Hierbij doet niet ter zake of de aanspraak die gemaakt kan worden op vergoeding van kosten op basis van een aanvullende verzekering slechts leidt tot gedeeltelijke vergoeding van de kosten.

4.4.2. De zelfzorgmiddelen (voedingssupplementen), de triggerpointmassage en het medicijn Oxazepam vallen niet onder de verstrekkingen vanuit de Zorgverzekeringswet en de daarop gebaseerde Regeling zorgverzekering. Dit is ook niet in geschil. Voor al deze kosten heeft de verzekeraar het beroep op de hardheidsclausule afgewezen.

4.4.3. Het door het college ter zake van bijzondere bijstand gevoerde buitenwettelijke beleid inzake medische en paramedische kosten, zoals neergelegd in artikel 15 van de RBBU, mist in dit geval toepassing aangezien voor de hier bedoelde kosten, voor zover deze al onder het beleid vallen, een medische noodzaak ontbreekt.

4.4.4. De medische noodzaak voor het gebruik van zelfzorgmiddelen en het medicijn Oxazepam is met de verklaring van de huisarts van 19 maart 2010, dat appellante de zelfzorgmiddelen gebruikt, dat dit tot een aanzienlijke reductie van klachten blijkt te leiden en dat hij haar Oxazepam voorschrijft ter verlichting van stress, niet aannemelijk geworden omdat daarin geen toelichting wordt gegeven op de medische noodzaak. Ook de verklaring van de sportmasseur, die appellante behandelt op doorverwijzing door de huisarts en die in zijn verklaring te kennen geeft dat er nog steeds progressie is bij appellante, is ontoereikend om een medische noodzaak voor deze behandeling aan te nemen. Het college heeft met de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de hier bedoelde kosten dan ook in overeenstemming met zijn beleid gehandeld.

4.4.5. In de gedingstukken en in wat appellante ter zitting heeft aangevoerd over haar medische situatie heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om te oordelen dat in haar geval sprake is van zeer dringende redenen in de zin van artikel 46, eerste lid, van de RBBU, die zouden nopen tot bijstandsverlening. Ook in wat appellante naar voren heeft gebracht over haar voorgeschiedenis en haar financiële situatie heeft het college geen zeer dringende redenen hoeven nemen die noodzaken tot verlening van bijstand in afwijking van de RBBU. Omdat in de RBBU in artikel 46 is voorzien in een hardheidsclausule op grond waarvan van het beleid kan worden afgeweken, kan een beroep op de zogenoemde inherente afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht niet slagen.

Kosten van reparatie van kachel en wasmachine, schoonmaakkosten geiser

4.5.1. Ook voor deze kosten geldt dat in beginsel geen plaats is voor verlening van bijzondere bijstand voor kosten waarin ten tijde van de aanvraag reeds is voorzien.

4.5.2. Appellante heeft aangevoerd dat voor de kosten van de reparatie op 28 oktober 2009 geldt dat de datum van aanvraag moet worden bepaald op 27 oktober 2009, zodat op de datum van aanvraag nog geen kosten waren gemaakt.

4.5.3. Uit de door appellante overgelegde e-mailwisseling van 27 oktober 2009 blijkt dat appellante voorafgaand aan de afspraak op 28 oktober 2009 contact heeft gehad met de dienst Sozawe. Zij heeft daarbij haar naam doorgegeven en te kennen gegeven dat zij bijzondere bijstand wilde in verband met reparatie/vervanging van een kachel. Hierop is haar een aanvraagformulier bijzondere bijstand toegezonden. Op 28 oktober 2009 heeft zij contact gehad met de behandelend ambtenaar. Appellante heeft onbetwist gesteld dat die haar te kennen heeft gegeven dat dit contact geldt als datum aanvraag. Naar het oordeel van de Raad heeft appellante zich op deze wijze bij het college gemeld en een, zij het niet voltooide, aanvraag om bijstand gedaan. Van een voltooide aanvraag was pas sprake nadat zij haar aanvraagformulier daadwerkelijk had ingeleverd.

4.5.4. Omdat onder deze omstandigheden vaststaat dat appellante zich met haar e-mailbericht van 27 oktober 2009 bij het college heeft gemeld met het oogmerk om bijzondere bijstand voor de in 4.5.2 bedoelde kosten aan te vragen, kan voor de reparatiekosten op 28 oktober 2009 niet aan appellante worden tegengeworpen dat de kosten bij het indienen van de aanvraag reeds waren gemaakt en voldaan. Appellante heeft dan ook terecht aangevoerd dat de rechtbank voor de kosten van de reparatie op 28 oktober 2009 haar oordeel niet had mogen baseren op de overweging dat al in de kosten was voorzien. De rechtbank had daarom voor wat betreft deze rekening een oordeel moeten geven over het in het bestreden besluit 1 neergelegde standpunt van het college dat in de situatie van appellante niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die tot afzonderlijke bijstandverlening nopen.

4.5.5. Voor de hier bedoelde kosten geldt dat zij worden gerekend tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen op bijstandsniveau, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit het inkomen op bijstandsniveau en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.

4.5.6. De beschikbare gegevens bieden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat appellante voor de hier aan de orde zijnde kosten niet had kunnen reserveren of deze had kunnen voldoen door gespreide betaling achteraf. Aangezien het hier gaat om kosten waarin een ieder, aangewezen op bijstand of niet, op enig moment moet voorzien, vloeien zij niet voort uit bijzondere omstandigheden.

4.5.7. Op grond van artikel 15, aanhef en onderdeel g, van de RBBU komen deze kosten voor bijstandsverlening in aanmerking indien zij noodzakelijk zijn op grond van bijzondere sociale, financiële of medische omstandigheden.

4.5.8. Appellante heeft een beroep gedaan op dit beleid en zij heeft ter zitting bij de rechtbank gewezen op de bijzondere financiële omstandigheden waarin zij verkeert doordat zij in huis vier gaskachels heeft waarvan zij de kosten van onderhoud en reparatie moet dragen.

4.5.9. De Raad volgt het college in zijn in het bestreden besluit 1 neergelegde standpunt dat hiermee niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die tot afzonderlijke bijstandverlening nopen. Appellante heeft de kostenverhogende omstandigheden onvoldoende onderbouwd. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij plotseling werd geconfronteerd met extra hoge kosten dan wel als gevolg van bijzondere individuele omstandigheden meerkosten maakt. Het beroep op dit beleid kan appellante dan ook niet baten.

4.5.10. Voor toepassing van de hardheidsclausule ziet de Raad evenals de rechtbank geen grondslag.

4.5.11. Voor alle overige kosten is onbetwist gebleven dat daarin ten tijde van de aanvraag reeds was voorzien. Appellante heeft gesteld dat zij niet eerder dan in juli 2009 wist van de mogelijkheid om voor deze kosten bijzondere bijstand aan te vragen. Wat daarvan ook zij, ook indien geen specifieke voorlichting zou zijn gegeven, is dat geen bijzondere omstandigheid als bedoeld in 4.5.8. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van appellante om tijdig een aanvraag om bijzondere bijstand in te dienen dan wel zich tot het college te wenden om nadere informatie.

4.6. Gelet op wat hiervoor onder 4.3.1 tot en met 4.5.11 is overwogen komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking, wat betreft het oordeel over de reparatie van de kachel (zie 4.5.4) met verbetering van gronden.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en A.B.J. van der Ham en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2013.

(getekend) C. van Viegen

(getekend) P.J.M. Crombach

HD