Home

Centrale Raad van Beroep, 26-02-2013, BZ3215, 11-3083 WWB

Centrale Raad van Beroep, 26-02-2013, BZ3215, 11-3083 WWB

Gegevens

Inhoudsindicatie

Afwijzing aanvraag om bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage van € 192,-- in de kosten van rechtshulp verleend door Legal2People. De kosten in geschil betreffen niet de eigen bijdrage op grond van een toevoeging krachtens de Wrb. De klanten van Legal2People zijn een vergoeding verschuldigd voor ten minste de kantoorkosten, vermeerderd met een forfaitair bedrag. Geen sprake van een verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat en eenieder is vrij in zijn keuze van rechtshulp. De Wrb als voorliggende voorziening voor kosten van rechtsbijstand doet geen afbreuk aan deze uitgangspunten. Appellante heeft om haar moverende redenen zelf heeft gekozen voor een rechtshulpverlener aan wie geen toevoeging kan worden verleend. Besluit niet onrechtmatig.

Uitspraak

11/3083 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van

20 april 2011, 10/1919 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[A. te B.] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg (college)

Datum uitspraak 26 februari 2013.

PROCESVERLOOP

Namens appellante hebben mr. L. Orie en mr. M.L.M. Klinkhamer van juridisch adviesbureau Legal2People (Legal2People) hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2013. Voor appellante is verschenen mr. Klinkhamer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door P. Bos.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellante ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Op 16 oktober 2009 heeft zij een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage van € 192,-- in de kosten van rechtshulp verleend door Legal2People. Zoals blijkt uit een factuur van 13 september 2009 gaat het om de kosten van het indienen van een bezwaarschrift tegen een beschikking van 18 augustus 2009 en een verzoek om voorlopige voorziening van 13 augustus 2009. Bij besluit van 20 oktober 2009 heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat de noodzaak van de kosten niet kan worden vastgesteld aangezien appellante geen civiele toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand kan overleggen.

1.2. Bij besluit van 5 maart 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 oktober 2009 ongegrond verklaard. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een eigen bijdrage die betaald dient te worden nadat een toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) is verleend. Appellante had voor kosten van rechtsbijstand een beroep kunnen doen op de Wrb, een voorliggende voorziening in de zin van artikel 15 van de WWB. Zij had zich voor rechtsbijstand kunnen wenden tot bijvoorbeeld het juridisch loket of de sociaal raadslieden, waar zij nadere informatie had kunnen krijgen over een toevoeging op grond van de Wrb alsmede een doorverwijzing naar een rechtshulpverlener die op basis van een toevoeging had kunnen procederen. In dat geval had zij de eigen bijdrage vergoed kunnen krijgen van het college. Appellante heeft ervoor gekozen dit niet te doen. Zij heeft zich gewend tot een juridisch adviesbureau. De gevolgen van deze handelwijze dienen voor rekening van appellante te komen.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.

4.2. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 31 oktober 2006, LJN AZ1426) kan de Wrb in beginsel als een toereikende en passende voorliggende voorziening worden aangemerkt indien een betrokkene een aanvraag indient om bijzondere bijstand in de kosten van rechtsbijstand. De kosten van een procedure die de Wrb voor eigen rekening laat, zoals de eigen bijdrage, kunnen onder bepaalde omstandigheden tot de bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan worden gerekend. In het geval dat rechtsbijstand is verleend op grond van een toevoeging kan in beginsel de noodzaak voor het verlenen van rechtshulp worden aangenomen. Voor de verschuldigde eigen bijdrage ingevolge de Wrb kan bijzondere bijstand worden verleend, omdat de betrokkene een beroep heeft gedaan op de voorliggende voorziening, die voor de berekende eigen bijdrage niet toereikend is. De Raad heeft daarbij nog gewezen op de Nota van Toelichting bij de wijziging van het besluit Draagkrachtcriteria rechtsbijstand, waarin uitdrukkelijk de mogelijkheid is vermeld om op de bijzondere bijstand terug te vallen indien een rechtzoekende niet in staat is de eigen bijdrage te betalen.

4.3. Voorop staat dat de kosten in geschil niet de eigen bijdrage op grond van een toevoeging krachtens de Wrb betreffen. De klanten van Legal2People zijn een vergoeding verschuldigd voor ten minste de kantoorkosten, vermeerderd met een forfaitair bedrag ter hoogte van een door het bestuursorgaan gegeven vergoeding voor de kosten in bezwaar of van proceskosten ingeval de rechter een dergelijke vordering heeft toegewezen. Weliswaar vallen de hier in geding zijnde werkzaamheden van Legal2People op zichzelf wel onder het bereik van de Wrb, maar vaststaat dat de bij Legal2People werkzame juristen geen rechtsbijstandverleners zijn zoals bedoeld in de Wrb. Dit brengt mee dat de door deze juristen verleende rechtsbijstand niet onder de werkingssfeer van de Wrb valt.

4.4. Appellante heeft voor het verlenen van rechtshulp geen gebruik gemaakt van de voorliggende voorziening in de vorm van toegevoegde rechtsbijstand op grond van de Wrb. Niet is betwist dat dit voor haar mogelijk was. Het standpunt dat appellante ten tijde van haar aanvraag om bijzondere bijstand op 16 oktober 2009 en de afwijzing op 20 oktober 2009 geen daadwerkelijk beroep meer kon doen op gefinancierde rechtshulp, kan aan vorenstaand oordeel niet afdoen. De door appellante gemaakte keuze voor rechtshulp van Legal2People laat immers onverlet dat voor kosten van rechtsbijstand een voorliggende voorziening bestaat.

4.5. Appellante heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 15 juli 2004, LJN AQ7872, betoogd dat geen sprake kan zijn van een toereikende en passende voorliggende voorziening indien geen toevoeging kan worden verleend. De Raad kan appellante hierin niet volgen aangezien appellante om haar moverende redenen zelf heeft gekozen voor een rechtshulpverlener aan wie geen toevoeging kan worden verleend. Dat de kosten in geschil lager zijn dan het bedrag dat appellante verschuldigd zou zijn als zij zich tot een toegevoegde advocaat zou wenden - wat daarvan ook zij - maakt dit niet anders.

4.6. Appellante heeft voorts nog een beroep gedaan op uitspraken van de Raad, waarin geoordeeld is dat bij het ontbreken van een toevoeging het bijstandverlenend orgaan zich zelfstandig een oordeel dient te vormen over de noodzaak van de te voeren of gevoerde procedure (CRvB 28 april 2009, LJN BI3571). Zoals de Raad eerder heeft overwogen

(CRvB 2 augustus 2011, LJN BR4175) wordt aan een beoordeling van de noodzaak in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB niet meer toegekomen als de betrokkene geen gebruik heeft gemaakt van een voorliggende voorziening.

4.7. Ook in hetgeen appellante overigens heeft aangevoerd, heeft de Raad geen aanleiding gevonden om het bestreden besluit onrechtmatig te achten. In het bestuursrecht is geen sprake van een verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat en is eenieder vrij in zijn keuze van rechtshulp. De Wrb als voorliggende voorziening voor kosten van rechtsbijstand doet geen afbreuk aan deze uitgangspunten. De verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 22 september 2010, 10/566 WWB, kan appellante niet baten. De Raad merkt hierover op dat de rechtbank in die zaak een oordeel heeft gegeven over de beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage en dat niet is gebleken dat het college voor kosten van rechtsbijstand dezelfde beleidsregels hanteert.

4.8. Uit 4.1 tot en met 4.7 vloeit voort dat het college de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand op goede gronden heeft afgewezen.

4.9. Het voorgaande brengt mee dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en A.B.J. van der Ham en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2013.

(getekend) C. van Viegen.

(getekend) P.J.M. Crombach

RH