Centrale Raad van Beroep, 05-03-2013, BZ3286, 11-6588 WWB
Centrale Raad van Beroep, 05-03-2013, BZ3286, 11-6588 WWB
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 5 maart 2013
- Datum publicatie
- 6 maart 2013
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3286
- Zaaknummer
- 11-6588 WWB
Inhoudsindicatie
Aanvraag om bijstand buiten behandeling gesteld. De gestelde hersteltermijn was lang genoeg om de gevraagde gegevens tijdig te kunnen verstrekken. Gelet op de aard gevraagde gegevens, moet de aan appellant gestelde hersteltermijn van tien dagen lang genoeg worden geacht om die gegevens tijdig te kunnen verstrekken. Hier komt nog bij dat, wat betreft de gevraagde bankafschriften, appellant had kunnen volstaan met het overleggen van een uitdraai van zijn internetbankrekening. Wat betreft de gevraagde loonspecificaties heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat het niet mogelijk was om deze gegevens binnen de gegeven hersteltermijn van tien dagen te verstrekken.
Uitspraak
11/6588 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 6 oktober 2011, 11/118 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordoost (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak 5 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.Tj. van Dalen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2013. Namens appellant is
mr. Van Dalen verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Nadat het dagelijks bestuur een aanvraag om bijstand van appellant in juni 2010 buiten behandeling had gesteld, heeft appellant op 5 augustus 2010 opnieuw een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Appellant heeft tijdens de intake op die datum een aantal gegevens overgelegd, waaronder een uitdraai van zijn internetbankrekening, waarop een aantal transacties onleesbaar was gemaakt, en een aantal salarisspecificaties van zijn laatste werkgever. Hij kon op dat moment niet alle gevraagde gegevens overleggen. In verband daarmee heeft het dagelijks bestuur appellant bij brief van 6 augustus 2010 verzocht om, voor zover van belang, de volgende ontbrekende stukken voor 16 augustus 2010 in te dienen: “alle loonspecificaties van [naam werkgever]” en “bankafschriften of een uitdraai van internet bankieren (...) over de periode 20-05-2010 tot en met heden zonder weggestreepte stukken”. Het dagelijks bestuur heeft daarbij medegedeeld: “Als u de gegevens niet of niet volledig verstrekt, kan dit tot gevolg hebben, dat wij uw aanvraag conform artikel 4:15 Awb en artikel 4:5 lid 1 Awb niet verder zullen behandelen.”
1.2. In een ‘Rapport Levensonderhoud’ van 18 augustus 2010 is vermeld dat appellant aan het verzoek van 6 augustus 2010 geen gehoor heeft gegeven en dat hij op 16 augustus 2010 heeft doorgegeven de stukken op 17 augustus 2010 te zullen inleveren, maar op die datum nog steeds niets had ingeleverd.
1.3. Bij besluit van 18 augustus 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 januari 2011 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de aanvraag om bijstand buiten behandeling gesteld.
1.4. Bij ongedateerde brief, door het dagelijks bestuur ontvangen op 19 augustus 2010, heeft appellant een deel van de gevraagde gegevens alsnog verstrekt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. Het opvragen van bankafschriften en loonspecificaties nam meer tijd in beslag dan hij had gedacht. De termijn van tien dagen om de gevraagde gegevens te verstrekken was dan ook, achteraf gezien, te kort. Het dagelijks bestuur had dit ook kunnen weten. Appellant was als juridische leek er niet van op de hoogte dat hij tijdig om verlenging van de hersteltermijn had moeten vragen. Hij ging er vanuit dat de datum waarop de gevraagde gegevens moesten worden verstrekt een streefdatum was en dat overschrijding van die termijn met enkele dagen geen consequenties zou hebben. De aanvraag om bijstand moet worden beoordeeld aan de hand van de door appellant alsnog verstrekte gegevens.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2. Appellant heeft niet betwist dat de gevraagde bank- en salarisgegevens noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag om bijstand. Voorts staat vast dat appellant de gevraagde gegevens niet binnen de bij brief van 6 augustus 2010 gestelde hersteltermijn heeft overgelegd en dat het gaat om gegevens waarover hij redelijkerwijs de beschikking kon krijgen.
4.3. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de gestelde hersteltermijn lang genoeg was om de gevraagde gegevens tijdig te kunnen verstrekken.
4.4. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 21 oktober 2008, LJN BG1395), moet een hersteltermijn als hier aan de orde zijn afgestemd op de aard en de omvang van de gevraagde gegevens en bescheiden. De lengte van die termijn dient zodanig te zijn dat een aanvrager in beginsel in staat kan worden geacht alle gevraagde gegevens en bescheiden voor de afloop van de hersteltermijn aan het bestuursorgaan aan te leveren.
4.5. Gelet op de aard van de bij brief van 6 augustus 2010 gevraagde gegevens, moet de aan appellant gestelde hersteltermijn van tien dagen lang genoeg worden geacht om die gegevens tijdig te kunnen verstrekken. Hier komt nog bij dat, wat betreft de gevraagde bankafschriften, appellant had kunnen volstaan met het overleggen van een uitdraai van zijn internetbankrekening. Wat betreft de gevraagde loonspecificaties heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat het niet mogelijk was om deze gegevens binnen de gegeven hersteltermijn van tien dagen te verstrekken. Indien en voor zover dat wel zo was, had het, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, op de weg van appellant gelegen om binnen die termijn het dagelijks bestuur daarvan op de hoogte te stellen en te vragen de hersteltermijn te verlengen. Appellant kan zich er niet met recht op beroepen dat hij daarvan niet op de hoogte was en, in samenhang hiermee, dat hij niet wist dat het niet tijdig indienen van de gevraagde bank- en salarisgegevens consequenties zou kunnen hebben. In de brief van 6 augustus 2010 is immers expliciet vermeld dat het niet tijdig verstrekken van de gevraagde gegevens tot gevolg kan hebben dat de aanvraag om bijstand niet verder zal worden behandeld. Bovendien had het dagelijks bestuur al eerder een aanvraag om bijstand van appellant buiten behandeling gesteld, in dat geval omdat hij geen gehoor had gegeven aan een oproep voor een gesprek op 14 juni 2010.
4.6. Aard en inhoud van het besluit dat strekt tot het buiten behandeling laten van de aanvraag om bijstand, brengen mee dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het nemen van dat besluit alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien de betrokkene aannemelijk maakt dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest om de gevraagde gegevens of bescheiden binnen de gestelde hersteltermijn te verstrekken. Gelet op 4.5 is appellant daarin niet geslaagd.
4.7. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2013.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) V.C. Hartkamp
HD