Home

Centrale Raad van Beroep, 02-04-2013, BZ6935, 12/6334 WWB-VV + 12/2440 WWB

Centrale Raad van Beroep, 02-04-2013, BZ6935, 12/6334 WWB-VV + 12/2440 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
2 april 2013
Datum publicatie
11 april 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6935
Zaaknummer
12/6334 WWB-VV + 12/2440 WWB

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening. Kortsluiting. Weigering bijzondere bijstand. 1) Kosten van een computer en een printer. Niet noodzakelijke kosten. Voor zover de computer ten behoeve van de zoon is in verband met onderwijs, dient de WTOS als een voorliggende voorziening te worden beschouwd. Verzoeker had bij de DUO, die belast is met de uitvoering van de WTOS, om een tegemoetkoming in deze kosten kunnen vragen. De WTOS wordt gezien haar aard en doel als een toereikende en passende voorziening aangemerkt. 2) Kosten van een televisie, een abonnement op de kabeltelevisie, een W.A. verzekering en van een fiets en identiteitskaart ten behoeve van de zoon. Dit zijn incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, waarvoor gereserveerd kan worden. Geen bijzondere omstandigheden. 3) Schoolkosten. Voor deze kosten dient de WTOS als een passende en toereikende voorliggende te worden beschouwd. Verzoeker had bij de DUO om een tegemoetkoming in deze kosten kunnen vragen.

Uitspraak

12/6334 WWB-VV, 12/2440 WWB

Centrale Raad van Beroep

Voorzieningenrechter

Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening

Partijen:

[A. te B.] (verzoeker)

het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)

Datum uitspraak: 2 april 2013

PROCESVERLOOP

Namens verzoeker heeft mr. P.A.J. van Putten, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 21 maart 2012, 11/1831 (aangevallen uitspraak), nadien een verzoek om voorlopige voorziening gedaan en nog nadere stukken ingediend.

Het college heeft een verweerschrift ingediend in het hoger beroep en ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2013. Partijen zijn opgeroepen om in persoon of bij gemachtigde te verschijnen. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. Van Putten. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door W. Jernberg.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Verzoeker ontvangt sinds maart 1997 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 21 december 2010 heeft verzoeker - voor zover van belang - bijzondere bijstand aangevraagd voor:

- de kosten van een computer, voor eigen gebruik en gebruik door zijn zoon, geboren op 16 april 1997 (zoon);

- de kosten van een printer;

- de kosten van een fiets ten behoeve van de zoon;

- de kosten van een identiteitskaart ten behoeve van de zoon;

- de kosten van een televisie;

- de kosten van een abonnement op de kabeltelevisie;

- de kosten van een aansprakelijkheidsverzekering (W.A. verzekering);

- schoolkosten van de zoon.

1.2. Bij besluit van 3 februari 2011 (primaire besluit) heeft het college de aanvraag van verzoeker afgewezen. Het college heeft de aanvraag om bijzondere bijstand voor schoolkosten en voorts voor de kosten van een computer, een printer, een televisie en een fiets afgewezen op de grond dat verzoeker een beroep kan doen op een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de WWB, te weten de tegemoetkoming ouders van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en voorts de Kredietbank Nederland. Aan de afwijzing van de overige kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd, heeft het college ten grondslag gelegd dat verzoeker deze kosten dient te voldoen uit de bijstandsnorm.

1.3. Bij besluit van 8 juli 2011 (bestreden besluit I) heeft het college het tegen het besluit van 3 februari 2011 gemaakte bezwaar gegrond verklaard. Het college heeft het bezwaar opgevat als gericht tegen de afwijzing van de gevraagde bijstand voor kosten van een computer, een printer en een fiets. Het college heeft aangenomen dat verzoeker voor deze kosten geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening, te weten de Kredietbank Nederland. Daarom dient alsnog beoordeeld te worden of bijzondere bijstand moet worden verstrekt.

1.4. Bij besluit van 13 juli 2011 (bestreden besluit II) heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor de onder 1.3 genoemde kosten alsnog afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de gevraagde kosten van een computer en een printer niet noodzakelijk zijn. Daarnaast is overwogen dat de kosten van een fiets voor de zoon in de situatie van verzoeker niet veroorzaakt worden door bijzondere omstandigheden.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard en die besluiten vernietigd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat verzoeker zijn bezwaar tegen het primaire besluit niet heeft beperkt tot de onder 1.3 vermelde kosten. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de besluitvorming van het college naar aanleiding van het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 3 februari 2011 zich niet verdraagt met het bepaalde in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat vereist dat met één besluit op het bezwaar wordt beslist. De rechtbank heeft overwogen dat de besluiten van 8 juli 2011 en 13 juli 2011 samen het besluit op het bezwaar vormen van verzoeker. De rechtbank heeft voorts bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven. De rechtbank heeft daaraan - samengevat - het volgende ten grondslag gelegd. De gevraagde kosten voor het aanschaffen van een computer en printer kunnen niet worden aangemerkt als voor verzoeker noodzakelijke kosten. Van verzoeker mag worden verwacht dat hij gebruik maakt van een computer in een openbare gelegenheid, zoals een bibliotheek of school. Voor de gevraagde vergoeding voor schoolkosten kan een beroep worden gedaan op de DUO. De overige kosten waarvoor bijstand wordt gevraagd dienen te worden bestreden uit de bijstandsnorm omdat de noodzaak voor deze kosten niet voortvloeit uit bijzondere omstandigheden.

3. Verzoeker heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand zijn gelaten. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een computer niet had mogen afwijzen omdat de zoon, die 14 jaar oud is, in verband met onderwijs de beschikking dient te hebben over een computer. Van de zoon kan niet worden verwacht dat hij, indien hij in de avonduren huiswerk moet maken, gebruik maakt van een computer in een openbare gelegenheid. Verzoeker betoogt dat voorts sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bijzondere bijstand voor de gevraagde kosten moet worden verleend. Verzoeker is immers in verband met hoge huurkosten al jarenlang aangewezen op een inkomen onder de voor hem geldende bijstandsnorm. Het betreft een uitzichtloze financiële situatie die zich mede kenmerkt door psychische problemen en stress bij verzoeker. Het verzoek om een voorlopige voorziening strekt ertoe dat aan verzoeker bijzondere bijstand wordt verstrekt, met name voor de kosten van een fiets ten behoeve van de zoon.

4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

4.2. Ingevolge artikel 8:86 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.

4.3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

4.4. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.

4.5. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt het college ingevolge genoemde bepaling een zekere beoordelingsvrijheid heeft. De omstandigheid dat de alleenstaande of het gezin al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden.

4.6. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.

De kosten van een computer en een printer

4.7.1. Voor zover de aanvraag om bijzondere bijstand strekt tot aanschaf van een computer en een printer voor verzoeker, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de gevraagde kosten niet noodzakelijk zijn in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB. Zoals de rechtbank in de aangevallen uitspraak onder verwijzing naar een uitspraak van de Raad (CRvB 2 maart 2004, LJN AO4945) heeft overwogen, mag van verzoeker worden verwacht dat hij gebruik maakt van een computer in een openbare gelegenheid.

4.7.2. Voor zover de aanvraag om bijzondere bijstand strekt tot bekostiging van een computer ten behoeve van de zoon in verband met onderwijs, dient de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) als een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de WWB te worden beschouwd. Verzoeker had bij de DUO, die belast is met de uitvoering van de WTOS, om een tegemoetkoming in deze kosten kunnen vragen. De WTOS wordt gezien haar aard en doel als een toereikende en passende voorziening aangemerkt.

De kosten van een televisie, een abonnement op de kabeltelevisie, een W.A. verzekering en van een fiets en identiteitskaart ten behoeve van de zoon

4.8.1. Het gaat hier om kosten die gerekend worden tot de (incidenteel voorkomende) algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.

4.8.2. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich dergelijke bijzondere omstandigheden voordoen. De omstandigheid dat verzoeker een huurwoning bewoont met hoge huurlasten, waardoor hij, ondanks huurtoeslag, al jaren niet kan rondkomen van zijn bijstandsuitkering, is geen bijzonderheid die het verlenen van bijzondere bijstand rechtvaardigt. Het college heeft verzoeker immers in verband met zijn financiële problemen door hoge huurlasten gewezen op de mogelijkheid een goedkopere woonruimte te zoeken. Het college heeft verzoeker reeds op 6 februari 2008 toezeggingen gedaan over de vergoeding van enkele daarmee samenhangende kosten. Het college heeft verzoeker aangeboden om de inschrijfkosten voor Woningnet, de verhuiskosten en mogelijke extra inrichtingskosten vanuit de bijzondere bijstand te vergoeden. Verzoeker kan derhalve niet gevolgd worden in zijn stelling dat het college onvoldoende medewerking heeft verleend. Ter zitting van de voorzieningenrechter heeft het college nogmaals toegezegd dat de hiervoor genoemde met een verhuis samenhangende kosten zullen worden vergoed.

De schoolkosten

4.9. Voor deze kosten dient de WTOS als een passende en toereikende voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de WWB te worden beschouwd. Verzoeker had bij de DUO om een tegemoetkoming in deze kosten kunnen vragen.

Slotsom

4.10. De voorzieningenrechter is op grond van hetgeen onder 4.7 tot en met 4.9 is overwogen dan ook van oordeel dat het college gehouden was de aanvraag af te wijzen.

4.11. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep van verzoeker niet slaagt. De voorzieningenrechter zal de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, bevestigen.

5. Onder deze omstandigheden is geen grond aanwezig voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.

6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep

- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;

- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2013.

(getekend) O.L.H.W.I. Korte

(getekend) M. Sahin