Centrale Raad van Beroep, 26-04-2013, BZ8855, 12-260 AKW
Centrale Raad van Beroep, 26-04-2013, BZ8855, 12-260 AKW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 26 april 2013
- Datum publicatie
- 1 mei 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8855
- Zaaknummer
- 12-260 AKW
Inhoudsindicatie
Appellant kan, na de herziening van zijn WAO-uitkering naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%, op grond van de in artikel 27 van KB 746 opgenomen overgangsregeling (...) geen aanspraak maken op kinderbijslag, omdat hij gedurende het vierde kwartaal van 1999 geen recht op kinderbijslag had. Beroep op vertrouwensbeginsel omdat niet voldaan is aan de voorwaarde dat de Svb in het besluit van 1 september 2005 dan wel in andere brieven of besluiten enige uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging heeft gedaan ten aanzien van de toekenning van kinderbijslag aan appellant na een toekomstige herziening van zijn WAO-uitkering naar een bedrag van tenminste 35% van het minimumloon. Bovendien had het appellant bij zorgvuldige lezing van het besluit van 1 september 2005 duidelijk kunnen zijn dat de overgangsregeling van artikel 27 alleen van toepassing is op personen die gedurende het vierde kwartaal van 1999 - daadwerkelijk of theoretisch - recht hadden op kinderbijslag.
Uitspraak
12/260 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
6 januari 2012, 11/4017 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.], (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak 26 april 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 15 maart 2013. Partijen zijn daarbij, met kennisgeving, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft in Nederland gewoond en gewerkt. Hij ontvangt vanaf september 1996 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke aanvankelijk was gebaseerd op de mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Appellant is in of omstreeks 1995 verhuisd naar Marokko.
1.2. Bij besluit van 1 september 2005 heeft de Svb gehandhaafd zijn besluit van
10 maart 2005, waarbij is geweigerd vanaf het eerste kwartaal van 2004 kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet aan appellant toe te kennen. Daartoe is onder meer overwogen dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 26 en 27 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999
(KB 746), omdat zijn WAO-uitkering vanaf 1 januari 2004 niet ten minste 35% van het bruto minimumloon bedroeg.
1.3. Bij besluit van 23 juni 2009 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de WAO-uitkering van appellant per die datum herzien naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant heeft in maart 2011 vervolgens een nieuwe aanvraag om toekenning van kinderbijslag ingediend bij de Svb.
1.4. Bij besluit van 3 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft de Svb zijn besluit van 19 april 2011, waarbij is geweigerd met ingang van het tweede kwartaal van 2010 kinderbijslag aan appellant toe te kennen, na bezwaar gehandhaafd. Daartoe is overwogen dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden van de overgangsregeling omschreven in artikel 27 van KB 746, omdat hij in het vierde kwartaal van 1999 geen recht had op kinderbijslag.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat de weigering van kinderbijslag in strijd is met het vertrouwensbeginsel, omdat de Svb hem er nooit op heeft gewezen dat slechts recht op kinderbijslag voor hem kan bestaan op grond van KB 746 als hij in het vierde kwartaal van 1999 recht had op kinderbijslag.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant vanaf zijn vertrek uit Nederland in of omstreeks 1995 niet meer verplicht verzekerd is geweest ingevolge de volksverzekeringen, omdat hij toen geen ingezetene van Nederland was en hij geen werkzaamheden in loondienst hier te lande heeft verricht ter zake waarvan hij aan de loonbelasting was onderworpen. Voorts is appellant ook niet op grond van de toen geldende Besluiten uitbreiding en beperking kring volksverzekeringen verzekerd geweest of gebleven ingevolge de volksverzekeringen, omdat zijn WAO-uitkering niet ten minste 35% van het bruto minimumloon bedroeg. Verder kan appellant, na de herziening van zijn WAO-uitkering naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%, op grond van de in artikel 27 van KB 746 opgenomen overgangsregeling ook geen aanspraak maken op kinderbijslag, omdat hij gedurende het vierde kwartaal van 1999 geen recht op kinderbijslag had.
4.2. Het geschil tussen partijen spitst zich in hoger beroep toe op de vraag of de rechtbank terecht het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel heeft verworpen.
4.3. Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan volgens vaste rechtspraak (CRvB 7 augustus 2012, LJN BX3805) alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegd orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
4.4. Het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel kan niet slagen, reeds omdat niet voldaan is aan de voorwaarde dat de Svb in het besluit van 1 september 2005 dan wel in andere brieven of besluiten enige uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging heeft gedaan ten aanzien van de toekenning van kinderbijslag aan appellant na een toekomstige herziening van zijn WAO-uitkering naar een bedrag van tenminste 35% van het minimumloon. Bovendien had het appellant bij zorgvuldige lezing van het besluit van 1 september 2005 duidelijk kunnen zijn dat de overgangsregeling van artikel 27 alleen van toepassing is op personen die gedurende het vierde kwartaal van 1999 - daadwerkelijk of theoretisch - recht hadden op kinderbijslag.
4.5. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2013.
(getekend) T.L. de Vries)
(getekend) I.J. Penning
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.
QH