Home

Centrale Raad van Beroep, 01-12-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4016, 13-2374 WAO

Centrale Raad van Beroep, 01-12-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4016, 13-2374 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
1 december 2014
Datum publicatie
8 december 2014
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2014:4016
Zaaknummer
13-2374 WAO

Inhoudsindicatie

Weigering WIA-uitkering toe te kennen. Minder dan 35% arbeidsongeschikt. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag.

Uitspraak

13/2374 WAO

Datum uitspraak: 1 december 2014

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van

27 maart 2013, 12/11040 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante is hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2014. Appellante is verschenen met bijstand van mr. E. Yeniasci. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door

J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 12 juni 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) is ontstaan, omdat zij met ingang van 16 juli 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 22 oktober 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3.1.

Appellante heeft in hoger beroep de gronden van het beroepschrift volledig herhaald.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.

4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.

4.1.

Aan rapporten opgesteld door een (bezwaar)verzekeringsarts komt, indien deze rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, naar vaste rechtspraak van de Raad een bijzondere waarde toe in die zin, dat het Uwv zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapporten mag baseren. Dit betekent echter niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep niet aantastbaar zijn. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn, dan wel dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Het aannemelijk maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, dan wel niet concludent zijn, kan geschieden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een regulier medicus noodzakelijk (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 9 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BS1122).

4.2.

Appellante heeft in hoger beroep volstaan met herhaling van de in beroep aangevoerde gronden. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben in hun rapporten inzichtelijk en overtuigend overwogen dat er geen aanleiding is voor meer beperkingen dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst ( FML) van 22 oktober 2012 zijn opgenomen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de genoemde rapporten op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten dan wel niet concludent zijn.

4.3.

De grief dat appellante niet grondig is onderzocht, slaagt niet nu zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante lichamelijk hebben onderzocht. Uit de rapporten van deze artsen blijkt dat bij dit onderzoek de nek-,

schouder-, rug- en armklachten van appellante door deze zijn artsen zijn onderkend, maar dat geen relevante functievermindering werd waargenomen en dat deze klachten nauwelijks geobjectiveerd konden worden.

4.4.

Evenmin heeft appellante aannemelijk gemaakt dat de door de verzekeringsartsen gegeven beoordeling van de voor haar bestande medische beperkingen onjuist is. Dat per de datum in geding vanwege astma meer beperkingen dan de op onderdeel 3.9 opgenomen beperking (allergie, met toelichting: hooikoorts) aangenomen moeten worden heeft appellante onvoldoende onderbouwd. Verder volgt niet uit de medische informatie dat appellante beperkt is ten aanzien van hand- en vingergebruik. Dat op de onderdelen reiken, torderen, duwen of trekken en tillen of dragen en traplopen te weinig beperkingen zijn opgenomen heeft appellante niet met medische stukken onderbouwd.

4.5.

De grief dat appellant niet maximaal 8 uur per dag kan werken, vat de Raad op als een beroep op een urenbeperking. Deze grief treft evenmin doel. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 3 mei 2012 vermeld dat, naast de aangenomen beperkingen ten aanzien van fysiek zwaardere en met name nek- en armbelastende werkzaamheden, geen reden bestaat een urenbeperking te duiden. In zijn rapport van 15 oktober 2012 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd overwogen dat aanvullend onderzoek laat zien dat er bij appellante sprake is van geen tot lichte vorm van anemie bij een duidelijke stofwisselingsstoornis, waarvoor zo nodig ijzerinfuus moet worden toegediend, en dat de vermoeidheidsklachten van appellante niet te relateren zijn aan de geringe vorm van de bij appellante geconstateerde anemie. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 29 januari 2013 uiteengezet dat de aangeleverde laboratoriumwaarden het eerder ingenomen standpunt dat appellante ondanks haar ijzersuppletie, geen tekenen van bloedarmoede heeft, bevestigen. De Raad ziet geen reden de verzekeringsartsen niet te volgen in hun oordeel.

4.6.

De ter zitting aangevoerde grond dat het gebruik van morfinepleisters het reactievermogen van appellante beïnvloedt treft evenmin doel. Dat appellante morfinepleisters gebruikt was bij de verzekeringsartsen bekend. Appellante heeft niet met medische stukken onderbouwd dat vanwege dit gebruik onvoldoende beperkingen in de FML van 22 oktober 2012 zijn opgenomen.

4.7.

Uitgaande van de juistheid van de FML is het oordeel van de rechtbank dat de belastbaarheid van de geselecteerde functies past binnen de opgestelde FML juist. Daarbij heeft de rechtbank met juistheid verwezen naar het rapport van de arbeidskundige bezwaar en beroep van 22 oktober 2012, waarin afdoende is gemotiveerd dat de signaleringen in de functies geen overschrijding van de belastbaarheid van appellante opleveren.

4.8.

Gezien hetgeen hiervoor is overwogen onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank dat er geen aanknopingspunten zijn om het medisch oordeel van de verzekeringsartsen onjuist te achten. Derhalve slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2014.

(getekend) H. van Leeuwen

(getekend) B. Rikhof

QH