Centrale Raad van Beroep, 19-12-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4145, 14-964 ANW-T
Centrale Raad van Beroep, 19-12-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4145, 14-964 ANW-T
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 19 december 2014
- Datum publicatie
- 19 december 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2014:4145
- Zaaknummer
- 14-964 ANW-T
Inhoudsindicatie
Afkoopsom pensioen is bedoeld voor periode ná pensioenleeftijd.
Uitspraak
14/964 ANW-T
Datum uitspraak: 19 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
8 januari 2014, 13/7964 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. G.E. Treffers hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2014. Namens appellante is mr. Treffers verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van der Weerd en mr. drs. A. Slovacek.
OVERWEGINGEN
Appellante ontvangt met ingang van december 2006 een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Zij is in februari 2013 65 jaar geworden en ontvangt vanaf maart 2013 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). In februari 2013 heeft zij een afkoopsom ouderdomspensioen ontvangen van de Stichting Pensioenfonds van de Meta-Lektro.
Bij besluit van 17 juni 2013 heeft de Svb de nabestaandenuitkering over februari 2013 herzien en met een besluit van dezelfde datum de te veel betaalde uitkering teruggevorderd tot een bedrag van € 445,86.
Na bezwaar zijn de besluiten van 17 juni 2013 gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 23 augustus 2013.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat, met het afkopen van het ouderdomspensioen, de pensioenbestemming is komen te vervallen. Dit betekent dat er geen sprake meer is van een pensioen dat geacht kan worden bestemd te zijn voor een toekomstige periode. De afkoopsom heeft dus uitsluitend betrekking op de maand of periode waarin deze tot uitbetaling is gekomen.
3. In hoger beroep bestrijdt appellante deze uitspraak. Zij stelt, voor zover van belang, dat de afkoopsom bestemd is voor de periode na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
4. De Raad overweegt als volgt.
In essentie is tussen partijen in geschil of het toerekenen van de afkoopsom aan de maand van uitbetaling leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat als bedoeld in het negende lid van artikel 4:1 van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (Inkomensbesluit).
De Svb heeft in de Beleidsregels omschreven wanneer sprake is van een kennelijk onredelijk resultaat. Dit beleid ziet met name op incidentele betalingen als eindejaarsuitkeringen en winstdelingsuitkeringen. Een afkoopsom is weliswaar ook een incidentele betaling, maar wel een met een geheel ander karakter dan de in het beleid van de Svb bedoelde uitkeringen. De vraag of bij het toerekenen van de afkoopsom aan de maand van uitbetaling er sprake is van een kennelijk onredelijk resultaat, is dan ook niet afhankelijk van de vraag of voldaan is aan de voorwaarden van het beleid van de Svb. Ook op andere gronden kan de conclusie zijn dat van een kennelijk onredelijk resultaat gesproken moet worden.
Op 1 januari 2007 is de Pensioenwet in werking getreden. In deze wet is onder andere geregeld dat, onder bepaalde voorwaarden, het ouderdomspensioen kan worden afgekocht vóór de pensioengerechtigde leeftijd van de pensioenontvanger. Nadat de pensioenfondsen aan deze wet uitvoering hadden gegeven door kleine ouderdomspensioenen af te kopen, bleken er onbedoelde effecten te ontstaan, waaronder het effect dat de Svb de afkoopsom verrekent met de partnertoeslag in de AOW. Uit recente parlementaire stukken (o.a. Tweede Kamer 2013-2014, Aanhangsel 2092; Tweede Kamer 2013-2014, 32043, nr. 220; Tweede Kamer 2014-2015, 33988, nr. 29; Eerste Kamer 2014-2015, 33988, A) blijkt dat het kabinet en het parlement deze verrekening onwenselijk vinden en voornemens zijn te bepalen dat, indien betrokkene dat wenst, de afkoopsom pas uitgekeerd wordt na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd ingevolge de AOW. Indien dit zo geregeld wordt, dan volgt er geen verrekening met de partnertoeslag, omdat geen recht meer bestaat op een toeslag na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van de partner. De Raad vindt in deze parlementaire stukken en voorgenomen regelgeving steun voor het hierna volgende.
Zoals de Raad al in een aantal uitspraken (ECLI:NL:CRVB:2003:AF8845, ECLI:NL:CRVB:2011:BP2458; ECLI:NL:CRvB:2012:BX3329) in het kader van achtereenvolgende bijstandswetten heeft geoordeeld, moet de afkoopsom van een ouderdomspensioen in de zin van de Pensioenwet geacht worden bestemd te zijn voor de periode na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Een pensioen is immers bedoeld als aanvulling op het AOW-pensioen. Niet valt in te zien dat de afkoop van het pensioen een ander doel zou hebben met betrekking tot de ANW. Zowel een WWB-uitkering als ANW-uitkering voorzien in beginsel in een inkomen op minimumniveau. Hoewel het begrip inkomen in verband met arbeid niet helemaal dezelfde betekenis en gevolgen heeft in de WWB als in de ANW, betekent dit niet dat de gevolgen van de afkoop van het ouderdomspensioen om die reden anders zouden moeten zijn. Het is in dit verband evenmin van belang of betrokkenen hebben ingestemd met de afkoop van het ouderdomspensioen, nu dat niet afdoet aan de bestemming van de afkoopsom. Nu de afkoopsom van het ouderdomspensioen geacht moet worden bestemd te zijn voor de periode na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, moet geconcludeerd worden dat het toerekenen van de afkoopsom aan een maand gelegen voor deze pensioengerechtigde leeftijd leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat als bedoeld in artikel 4:1 van het Inkomensbesluit.
Gelet op 4.1 tot en met 4.4 moet de conclusie zijn dat de Svb ten onrechte de toerekening van de afkoopsom van het ouderdomspensioen aan de maand van uitbetaling niet heeft beoordeeld als leidend tot een kennelijk onredelijk resultaat.
Bezien moet worden welk vervolg hieraan wordt gegeven. In dit geval kan de Raad niet zelf in de zaak voorzien, aangezien conform artikel 4:1 van het Inkomensbesluit het de bevoegdheid is van de Svb om te besluiten op welke andere wijze het inkomen van appellante wordt bepaald. De Raad ziet daarom aanleiding met toepassing van artikel 8:108 in samenhang met 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht, de Svb op te dragen een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen de besluiten van 17 juni 2013 te nemen met inachtneming van wat de Raad in deze tussenuitspraak heeft overwogen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep draagt de Svb op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 23 augustus 2013 te herstellen met inachtneming van wat de Raad in deze tussenuitspraak heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) B. Rikhof
sg