Home

Centrale Raad van Beroep, 14-02-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:444, 13-1841 CSV

Centrale Raad van Beroep, 14-02-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:444, 13-1841 CSV

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
14 februari 2014
Datum publicatie
18 februari 2014
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2014:444
Zaaknummer
13-1841 CSV

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek om herziening. Geen nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb juncto artikel 21 van de Beroepswet.

Uitspraak

13/1841 CSV

Datum uitspraak: 14 februari 2014

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 29 juli 2010,

09-3603 CSV + 09-3864 CSV

Partijen:

[Verzoekster B.V.], gevestigd te [vestigingsplaats](verzoekster)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Verzoekster heeft een verzoek om herziening van de hiervoor vermelde uitspraak van de Raad ingediend.

Het Uwv heeft een zienswijze ingezonden, waarop door verzoekster is gereageerd.

De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 13 december 2013, waar partijen - verzoekster met voorafgaande kennisgeving - niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.

Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Stb 2012, 682) in werking getreden. Met deze wet zijn wijzigingen aangebracht in onder meer de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Beroepswet. Op grond van het overgangsrecht blijft op deze zaak het recht van toepassing, zoals dat gold vóór 1 januari 2013.

2.1.

Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:88 van de Awb, kan een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad op verzoek van een partij worden herzien op grond van feiten en omstandigheden die:

a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,

b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en

c. waren ze bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

2.2.

Bij de uitspraak waarvan herziening is verzocht, gepubliceerd onder ECLI:NL:CRVB:2010:BN3963, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank

’s-Gravenhage van 10 juni 2009, 08/7431, vernietigd, voor zover het beroep tegen het besluit van 9 oktober 2009 gegrond is verklaard, dit beroep ongegrond verklaard en de uitspraak bevestigd voor het overige. De Raad heeft, voor zover hier van belang, geoordeeld dat

R.H.[naam A.] in de jaren 2003 tot en met 2005 in een dienstbetrekking tot verzoekster heeft gestaan, in verband waarmee het Uwv terecht ten aanzien van[naam A.] verzekeringsplicht heeft aangenomen op grond van artikel 3 van de sociale verzekeringswetten en in verband daarmee terecht over de in geding zijnde jaren is overgegaan tot het opleggen aan verzoekster van een correctie premienota. Het verzoek tot herziening van vorenvermelde uitspraak van de Raad moet, gelet op hetgeen door verzoekster naar voren is gebracht, worden geacht uitsluitend te zijn gericht op het in de uitspraak vervatte oordeel met betrekking tot de verzekeringsplicht van[naam A.].

3.

In haar verzoek om herziening heeft verzoekster betoogd dat de betreffende uitspraak is genomen op basis van onjuistheden ter zake van de feiten en omstandigheden. Verzoekster is van mening dat in verband hiermee de in de uitspraak gebezigde motivering de uitspraak van de Raad niet kan dragen. Het gaat daarbij in het bijzonder erom dat de overgelegde

VAR-WUO-verklaring volgens verzoekster wel degelijk is verstrekt voor de door[naam A.] ten behoeve van haar verrichte werkzaamheden.

4.

Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van

3 oktober 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AN7982, is het (bijzonder) rechtsmiddel van herziening niet gegeven om anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb juncto artikel 21 van de Beroepswet, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen. Het verzoek om herziening dient dan ook te worden afgewezen, nu het slechts is ingegeven door onvrede bij verzoekster over het in de uitspraak neerlegde oordeel van de Raad en gesteld noch gebleken is dat verzoekster enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in genoemde bepaling van de Awb, naar voren heeft gebracht.

5.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.

Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.E. Bakker en

B.W.N. de Waard als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2014.

(getekend) J.W. Schuttel

(getekend) I.J. Penning