Centrale Raad van Beroep, 17-03-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:869, 13-1450 BBZ-W
Centrale Raad van Beroep, 17-03-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:869, 13-1450 BBZ-W
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 17 maart 2014
- Datum publicatie
- 25 maart 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2014:869
- Zaaknummer
- 13-1450 BBZ-W
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek om wraking. Er is geen sprake van een zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat de rechter vooringenomen is.
Uitspraak
13/1450 BBZ-W, 13/1452 BBZ-W
Datum uitspraak: 17 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoekster] en[verzoekster], beiden te[woonplaats] (verzoeksters)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeksters heeft drs. H.J.M.L. van Santvoort herziening gevraagd van de uitspraak van de Raad van 19 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1552, in het geding tussen verzoeksters en het college van burgemeester en wethouders van Someren.
Tijdens het onderzoek ter zitting op 4 februari 2014 heeft de gemachtigde van verzoeksters verzocht om wraking van de behandelend rechter O.L.H.W.I. Korte (mr. Korte), waarna de zitting is geschorst.
Bij brieven van 19 februari 2014 en 4 maart 2014 is het verzoek nader toegelicht.
Mr. Korte heeft bij brief van 13 februari 2014 meegedeeld dat hij niet in de wraking berust.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 10 maart 2014. Voor verzoeksters is drs. Van Santvoort verschenen. Mr. Korte is in persoon verschenen.
OVERWEGINGEN
Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
De gemachtigde van verzoeksters heeft aan het verzoek om wraking van mr. Korte het volgende ten grondslag gelegd. Bij de behandeling van het herzieningsverzoek heeft
mr. Korte uitgelegd dat het gaat om een bijzonder rechtsmiddel en dat toewijzing van een dergelijk verzoek bijna nooit voorkomt. De wijze waarop mr. Korte voorts de vraag of sprake was van voor herziening van belang zijnde feiten aan de orde heeft gesteld, was zodanig, dat het voor de gemachtigde erop leek dat mr. Korte zijn mening al had gevormd en dat hij geen oor had voor de door de gemachtigde naar voren gebrachte argumenten. Gemachtigde kreeg het gevoel dat mr. Korte vond dat de zaak beter kon worden ingetrokken en voelde zich daardoor geïntimideerd. Hiermee heeft mr. Korte volgens de gemachtigde de schijn van partijdigheid gewekt.
Een wrakingsgrond moet gelegen zijn in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
Uit het proces-verbaal van de zitting op 4 februari 2014 blijkt dat mr. Korte aan het begin van de behandeling het bijzondere karakter van het rechtsmiddel herziening heeft uiteengezet en dat hij de gemachtigde van verzoeksters kritisch de vraag heeft voorgehouden of in het voorliggende geval sprake is van feiten op grond waarvan volgens de wet een verzoek om herziening kan worden toegewezen. Aldus heeft mr. Korte de gemachtigde de mogelijkheid geboden om ter zitting nadrukkelijk in te gaan op mogelijk aanwezige juridische knelpunten, in plaats van hem daarmee - eventueel - pas in de uitspraak te confronteren. Een dergelijke wijze van behandeling impliceert niet dat de behandelend rechter zijn oordeel al op voorhand heeft gevormd en maakt dan ook niet dat er sprake is van een zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat hij vooringenomen is. Dat wordt niet anders doordat de gemachtigde zich kennelijk door de bedoelde wijze van behandeling geïntimideerd heeft gevoeld, hoe spijtig dit laatste op zichzelf beschouwd ook is. Uit het proces-verbaal is gebleken dat de gemachtigde van verzoeksters ten volle de gelegenheid heeft gehad zijn standpunten over de gewenste herziening uiteen te zetten.
Uit 3.1 en 3.2 volgt dat het verzoek om wraking moet worden afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en B.J. van de Griend en
J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2014.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) D. Heeremans