Centrale Raad van Beroep, 28-05-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1728, 13-6195 WWB
Centrale Raad van Beroep, 28-05-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1728, 13-6195 WWB
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 28 mei 2015
- Datum publicatie
- 5 juni 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2015:1728
- Zaaknummer
- 13-6195 WWB
Inhoudsindicatie
De betalingsverplichting van Van [V.] aan het college is komen te vervallen. Nieuw gebleken feit. Het college was niet bevoegd om het verzoek van appellante om terug te komen van het besluit van 31 januari 2012, met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb af te wijzen. Vernietiging uitspraak. Beroep gegrond. Vernietiging besluit. Het college zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen.
Uitspraak
13/6195 WWB
Datum uitspraak: 28 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 oktober 2013, 13/2336 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft J.H. van [V.] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2015. Namens appellante is verschenen Van [V.]. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante ontving ten tijde hier van belang sinds 1984 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
Bij besluit van 31 januari 2012 heeft het college het recht op bijstand van appellante over de periode 1 januari 2000 tot en met 31 december 2009 ingetrokken op de grond dat appellante een gezamenlijke huishouding voert met J.H. van [V.] (Van [V.]). Tevens heeft het college daarbij de over de genoemde periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van in totaal € 108.518,66 van appellante teruggevorderd. Appellante heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 31 januari 2012 heeft het college op grond van artikel 59, tweede lid, van de WWB het bedrag van € 108.518,66 mede van Van [V.] teruggevorderd. Van [V.] heeft tegen deze medeterugvordering bezwaar gemaakt. Bij besluit van 22 juni 2012 heeft het college dat bezwaar gegrond verklaard en de medeterugvordering niet gehandhaafd op de grond dat - kort gezegd - niet kan worden vastgesteld dat Van [V.] binnen de gemeente Nijmegen een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met appellante.
Appellante heeft bij brief van 2 augustus 2012 met verwijzing naar het besluit van 22 juni 2012 verzocht terug te komen van het aan haar gerichte besluit van 31 januari 2012.
Bij besluit van 8 augustus 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 maart 2013 (bestreden besluit), heeft het college het verzoek van appellante afgewezen op de grond dat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Vaststaat dat tegen het in 1.2 vermelde besluit van 31 januari 2012 geen bezwaar is gemaakt door appellante, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
Het verzoek van appellante strekt ertoe dat het college terugkomt van het ambtshalve genomen besluit van 31 januari 2012. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 18 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1492) is op zo’n verzoek artikel 4:6 van de Awb van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. Wanneer de aanvrager dat niet doet, kan een bestuursorgaan het verzoek afwijzen met een verwijzing naar zijn eerdere besluit. Ook als zonder meer duidelijk is dat wat bij het verzoek is aangevoerd niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit, mag een bestuursorgaan het verzoek op deze manier afwijzen. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten en omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
Ter ondersteuning van haar verzoek heeft appellante gewezen op het besluit van 22 juni 2012, bij welk besluit het college de medeterugvordering van Van [V.] niet heeft gehandhaafd. Volgens het college kan niet worden vastgesteld dat Van [V.] ten tijde van belang binnen de gemeente Nijmegen een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met appellante. Dit betekent dat de betalingsverplichting van Van [V.] aan het college is komen te vervallen. Deze wijziging moet worden aangemerkt als een nieuw gebleken feit in de in 4.2 bedoelde zin. Uit het besluit van 22 juni 2012 volgt immers dat het college de grondslag van het besluit van 31 januari 2012, waarbij het college de bijstand van appellante heeft ingetrokken omdat zij een gezamenlijke huishouding voert met Van [V.], kennelijk niet langer handhaaft.
Gelet op 4.1 tot en met 4.3 was het college niet bevoegd om het verzoek van appellante om terug te komen van het besluit van 31 januari 2012, met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb af te wijzen.
De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De Raad kan in dit geval het geschil niet definitief beslechten, omdat onvoldoende gegevens voorhanden zijn. Daarom zal het college worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 15 maart 2013;
- draagt het college op binnen zes weken na het verzenden van deze uitspraak een nieuw
besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 162,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2015.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) M.S. Boomhouwer