Centrale Raad van Beroep, 22-07-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2425, 12-1635 AW-W2
Centrale Raad van Beroep, 22-07-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2425, 12-1635 AW-W2
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 22 juli 2015
- Datum publicatie
- 23 juli 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2015:2425
- Zaaknummer
- 12-1635 AW-W2
Inhoudsindicatie
Afwijzing wrakingsverzoek.
Uitspraak
12/1635 AW-W2 t/m 12/1639 AW-W2, 14/2455 AW-W2, 14/2456 AW-W2
Datum uitspraak: 22 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen uitspraak van de rechtbank Utrecht van 8 februari 2012, 10/1225, 10/3131, 10/3297 t/m 10/3301, en tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 25 maart 2014, 12/499 en 12/500, in gedingen tussen verzoeker en het algemeen bestuur van de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland.
Op 10 april 2015 heeft de Raad verzoeker meegedeeld dat de gedingen op 21 mei 2015 ter zitting zullen worden behandeld. De behandelend rechters zijn B.J. van de Griend, W.J.A.M. van Brussel en G.P.A.M. Garvelink - Jonkers (behandelend rechters).
Op 26 april 2015 heeft verzoeker verzocht om wraking van de behandeld rechters.
Op 22 mei 2015 is aan verzoeker medegedeeld dat zijn verzoek om wraking van de behandelend rechters op 15 juni 2015 op zitting zal worden behandeld door een wrakingskamer, bestaande uit M. Greebe, W.H. Bel en R.E. Bakker.
Op 29 mei 2015 heeft verzoeker verzocht om wraking van M. Greebe.
M. Greebe heeft schriftelijk medegedeeld niet in de wraking te berusten.
Verzoeker en M. Greebe zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting op 24 juni 2015. Daarbij heeft gevoegde behandeling plaatsgevonden met het wrakingsverzoek dat verzoeker heeft ingediend in de zaken met registratienummer 15/1530 WIA en 15/1531 WIA. Verzoeker is in persoon verschenen. M. Greebe is, zoals aangekondigd, niet verschenen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.
OVERWEGINGEN
1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2. Verzoeker heeft aan zijn verzoek om wraking, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Naast de in de vorige rubriek vermelde hoger beroepen heeft verzoeker ook hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht van 10 juli 2012 in een geding tussen verzoeker en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen met betrekking tot de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In dat hoger beroep heeft verzoeker in 2014 verzocht om wraking van de rechters van de meervoudige kamer die dat hoger beroep ter zitting zouden behandelen op 9 oktober 2014 (B.M. van Dun, J.J.T. van den Corput en W. van den Brink). Dat wrakingsverzoek is afgewezen bij uitspraak van 17 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3782. Van de wrakingskamer die op dat verzoek heeft beslist maakte B.J. van de Griend deel uit. De meervoudige kamer heeft de behandeling van het hoger beroep met betrekking tot de Wet WIA verwezen naar een enkelvoudige kamer, bestaande uit M. Greebe. Mede als gevolg van de inhoudelijke raakvlakken tussen het hoger beroep met betrekking tot de Wet WIA en de in de vorige rubriek genoemde hoger beroepen acht verzoeker de vrees gerechtvaardigd dat M. Greebe haar mening al heeft gevormd over zijn verzoek om wraking van B.J. van de Griend en dat er geen onpartijdige behandeling van dat verzoek om wraking zal plaatsvinden.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
De enkele omstandigheid dat een rechter in een andere procedure van dezelfde rechtzoekende betrokken is, kan niet worden gerekend tot feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uit vaste rechtspraak volgt dat de onpartijdigheid van de rechter niet reeds te lijden heeft enkel door de omstandigheid dat die rechter eerder uitspraak heeft gedaan in een zaak waarin verzoeker partij was en daarbij in het ongelijk is gesteld of dat de rechter al eerder in een of meer andere gedingen over de in geschil zijnde rechtsvraag heeft geoordeeld (ECLI:NL:CRVB:2008:BG8693). In de situatie van verzoeker is geen sprake van een door M. Greebe jegens verzoeker eerder gedane uitspraak, laat staan een uitspraak waarbij verzoeker in het ongelijk is gesteld. De enkele omstandigheid dat M. Greebe het hoger beroep van verzoeker met betrekking tot de Wet WIA behandelt, in het kader van welk hoger beroep mede door B.J. van de Griend (afwijzend) is beslist op een wrakingsverzoek van verzoeker, welk verzoek geen betrekking had op M. Greebe, terwijl M. Greebe nu (mede) beslist op een verzoek om wraking van B.J. van de Griend, vormt dan ook geen zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat M. Greebe jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert. Dat er, naar verzoeker stelt, inhoudelijke raakvlakken zijn tussen de onderhavige hoger beroepen en het hoger beroep met betrekking tot de Wet WIA, doet daar niet aan af. Dit geldt te meer nu ieder inhoudelijk raakvlak tussen het wrakingsverzoek waarop de wrakingskamer, waarvan M. Greebe deel uitmaakt, moet beslissen en het hoger beroep met betrekking tot de Wet WIA ontbreekt.
Voor zover het in deze hoger beroepen aan de orde zijnde wrakingsverzoek mede is ingegeven door het achterwege blijven of de motivering van procesbeslissingen van M. Greebe in de hoger beroepen met registratienummer 15/1530 WIA en 15/1431 WIA, wordt verwezen naar hetgeen daarover is overwogen in de beslissing die heden is gedaan op dat wrakingsverzoek.
Het verzoek om wraking moet dan ook worden afgewezen.
4. Nu met name uit de behandeling ter zitting is gebleken dat verzoeker bij het indienen van zijn wrakingsverzoeken wordt gedreven door een voor hem niet te weerstane dwang en verzoeker zelf heeft aangegeven de opeenvolgende wrakingsprocedures als contraproductief te ervaren, wordt bepaald dat een volgend verzoek om wraking van verzoeker in deze hoger beroepen niet in behandeling wordt genomen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
-
wijst het verzoek om wraking van M. Greebe af;
- -
-
bepaalt dat een volgend verzoek van verzoeker om wraking in deze hoger beroepen niet in behandeling wordt genomen.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en A.J. Schaap en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2015.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) B. Fotchind