Home

Centrale Raad van Beroep, 28-08-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2918, 14/892 WWAJ

Centrale Raad van Beroep, 28-08-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2918, 14/892 WWAJ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
28 augustus 2015
Datum publicatie
1 september 2015
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2015:2918
Zaaknummer
14/892 WWAJ

Inhoudsindicatie

Weigering WWAJ-uitkering toe te kennen. Appellant kan 75% van het minimumloon verdienen.

Uitspraak

14/892 WWAJ

Datum uitspraak: 28 augustus 2015

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 januari 2014, 13/6485 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant is hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2015. Appellant is verschenen met bijstand van mr. R.S. Pot, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant, geboren [in] 1987, is werkzaam geweest als parkeercontroleur gedurende 33,1 uur per week. Op 23 juli 2010 heeft hij zich ziek gemeld wegens maagklachten, psychische klachten en gewrichtsklachten. Bij besluit van 20 augustus 2012 heeft het Uwv bepaald dat appellant geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij na afloop van de wachttijd op 19 juli 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.

1.2.

Appellant heeft op 9 oktober 2012 een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) wegens voor zijn 17e levensjaar bestaande lichamelijke en psychische klachten. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van 10 december 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant 75% van het minimumloon kan verdienen en om die reden niet voor een uitkering op grond van de Wet Wajong in aanmerking komt. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 1 juli 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep gronden van medische en arbeidskundige aard aangevoerd. Kort samengevat komen deze gronden op het volgende neer. Hij acht het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. In de aan het bestreden besluit mede ten grondslag liggende Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is geen of onvoldoende rekening gehouden met zijn psychische en lichamelijke toestand. Ten onrechte is voorbij gegaan aan nieuwe informatie van zijn behandelaars, waaruit blijkt dat appellant zwakbegaafd is. Voorts lijdt appellant aan ernstige chronische buikklachten als gevolg van een middenrifbreuk en lijdt appellant aan gewrichtspijn. Daarom is appellant in het geheel niet in staat om deel te nemen aan enige vorm van arbeid. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant verwezen naar een brief van 7 oktober 2013 van zijn behandelaar van GGZ Duin- en Bollenstreek (hierna: GGZ) en een brief van 6 juli 2015 van de psycholoog van Kristal Centrum Psychiatrie en Verstandelijke Beperking (hierna: Kristal). Appellants behandelaars hebben een GAF-score van 45 vastgesteld, waaruit in combinatie met appellants dagverhaal volgens appellant duidelijk wordt dat hij ernstige beperkingen in het sociaal functioneren en op werkgebied heeft. Appellant heeft de Raad verzocht een onafhankelijk medische deskundige te benoemen.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

De Raad acht de beslissing van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen juist.

4.2.

Voor zover de gronden van appellant betrekking hebben op de verzekeringsgeneeskundige kant van de onderhavige besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid gewezen op de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals weergegeven in het rapport van 14 juni 2013. Het rapport bevat een deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige reactie op de bezwaren die betrekking hebben op zowel appellants fysieke als psychische gezondheidstoestand. Hetgeen appellant heeft aangevoerd, vormt, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, geen reden om het onderzoek van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig te achten.

4.3.

Appellant beschikt volgens het Uwv over verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Hij wordt echter in staat geacht om fysiek licht en niet te stresserend werk te doen, waarbij bijvoorbeeld niet teveel gebogen moet worden en geen zware lasten worden gehanteerd. In de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geaccordeerde FML zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid opgenomen ten aanzien van persoonlijk functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen.

4.4.

Ter onderbouwing van zijn standpunt dat het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert niet juist is, heeft appellant geen onderbouwd medisch oordeel gesteld dat doet twijfelen aan de juistheid van dat standpunt van het Uwv. Uit de vermelde brieven van GGZ en Kristal is niet af te leiden dat de FML een onjuist beeld geeft van appellants psychische beperkingen voor het verrichten van arbeid. Wat er ook zij van de door GGZ vastgestelde zwakbegaafdheid bij appellant, de Raad heeft herhaaldelijk uitgesproken dat niet de diagnose bepalend is voor de vraag of een betrokkene al dan niet arbeidsongeschikt is, maar diens beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek per de datum in geding (zie de uitspraak van de Raad van 2 november 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB7575). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapporten van 25 november 2013 en 15 april 2014 terecht gewezen op appellants functioneren in werk en opleiding, waaruit - bijvoorbeeld bij het stagelopen - niet bleek dat appellant werd gehinderd door psychische klachten. Deze verzekeringsarts heeft daarnaast voldoende toegelicht waarom geen reden bestaat om verdergaande beperkingen aan te nemen. Met betrekking tot de gestelde angststoornis heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 8 juli 2015 toegelicht dat bij het bepalen van appellants belastbaarheid reeds rekening is gehouden met zijn angstklachten. Met de rechtbank wordt geen aanleiding gezien het aldus onderbouwde oordeel van de verzekeringsartsen als onjuist of als ontoereikend gemotiveerd aan te merken.

4.5.

Hetgeen appellant heeft aangevoerd met betrekking tot het belang van de GAF-score onderschrijft de Raad niet. Het GAF-systeem is bedoeld om in het kader van een behandeling enig handvat te geven voor beoordeling van het beloop daarvan; het is niet bedoeld om daarmee beperkingen in sociaal of beroepsmatig functioneren vast te leggen, dan wel om de arbeidsongeschiktheid te beoordelen (CRvB 11 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW1513). Aan de door GGZ en Kristal vermelde GAF-scores hecht de Raad derhalve niet de waarde die appellant eraan gehecht wenst te zien.

4.6.

Gezien hetgeen zojuist is overwogen bestaat er geen aanleiding om een onafhankelijk medische deskundige te benoemen.

4.7.

Voor zover appellant heeft betoogd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn, kan hij daarin niet gevolgd worden. Daarbij wijst de Raad op de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, zoals weergegeven in het rapport van 26 juni 2013. In dat rapport wordt, onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 3 december 2012, inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellant werkzaamheden kan verrichten verbonden aan functies waarin de belasting in overeenstemming is met zijn verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen. Uit de door appellant verstrekte informatie van GGZ en Kristal is niet af te leiden dat twijfel gerechtvaardigd is aan dat standpunt van de arbeidsdeskundigen.

4.8.

Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.7 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

6. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen ruimte.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

bevestigt de aangevallen uitspraak;

-

wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.

Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2015.