Home

Centrale Raad van Beroep, 28-08-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2938, 14/4048 WIA

Centrale Raad van Beroep, 28-08-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2938, 14/4048 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
28 augustus 2015
Datum publicatie
3 september 2015
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2015:2938
Zaaknummer
14/4048 WIA

Inhoudsindicatie

Appellant is terecht niet aangemerkt als medische afzakker. Geen gegevens waaruit moet worden afgeleid dat hij als gevolg van een objectief medische noodzaak minder uren is gaan werken.

Uitspraak

14/4048 WIA

Datum uitspraak: 28 augustus 2015

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van

17 juni 2014, 13/2148 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J. de Jong hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Jong en [naam ex-werkgever] , de ex-werkgever van appellant. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant, laatstelijk werkzaam als chauffeur voor 40 uur per week, heeft zich met ingang van 28 juni 2010 ziek gemeld vanwege knie- en nekklachten. Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Op grond van het resultaat van deze onderzoeken heeft het Uwv bij besluit van 21 maart 2013 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 22 december 2012 op grond van artikel 54 Wet WIA recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 68%.

1.2.

In bezwaar heeft onderzoek plaatsgevonden door de verzekeringsgeneeskundige bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsgeneeskundige bezwaar en beroep heeft een urenbeperking aangewezen geacht en om die reden de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de urenomvang van de maatman naar beneden bijgesteld en, op basis van de aangepaste FML, onderzoek gedaan naar de functies die appellant nog kan vervullen. Dit onderzoek heeft geresulteerd in een mate van arbeidsongeschiktheid van 63,07%. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 maart 2013 is door het Uwv bij besluit van 7 augustus 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, kort weergegeven, overwogen dat zij geen aanleiding heeft te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv over de belastbaarheid van appellant op de datum in geding. Appellant heeft zijn standpunt dat hij meer beperkingen heeft dan aangenomen, onvoldoende aannemelijk gemaakt. De rechtbank volgt appellant evenmin in zijn betoog dat sprake zou zijn van een zogenoemde medische afzakker. Uit de verklaringen van de huisarts en de revalidatiearts kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat appellant als gevolg van een objectief medische noodzaak minder uren is gaan werken. Andere medische gegevens waaruit deze noodzaak zou blijken zijn niet overgelegd door appellant. Evenmin kan de verklaring van de ex-werkgever van appellant leiden tot het oordeel dat sprake is van een medische afzakker. De rechtbank is verder van oordeel dat het bestreden besluit in arbeidskundig opzicht voldoende is onderbouwd.

3.1.

Onder verwijzing naar het verhandelde ter zitting, waarin appellant te kennen heeft gegeven dat hij met ingang van 6 maart 2014 een uitkering ontvangt naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%, is thans in hoger beroep nog slechts aan de orde het door de rechtbank reeds verworpen standpunt van appellant dat hij ten onrechte niet is aangemerkt als een medische afzakker.

3.2.

Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant aangevoerd dat hij ten gevolge van zijn ziekte zowel in de loop van het refertejaar, als in de jaren daaraan voorafgaand, minder productief is geworden en daardoor minder is gaan verdienen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft ten onrechte uitsluitend de gegevens van het jaar voorafgaand aan zijn uitval als maatgevend aangemerkt zonder daarbij het productiviteitsverlies als gevolg van zijn verslechterde gezondheidssituatie te betrekken.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat appellant geen gegevens heeft overgelegd waaruit moet worden afgeleid dat hij als gevolg van een objectief medische noodzaak minder uren is gaan werken. De verklaringen van de revalidatiearts zijn gedeeltelijk van na de datum in geding en in ieder geval is daar niet uit af te leiden dat appellant de jaren voorafgaand aan zijn uitval op 28 juni 2010, op medisch advies minder is gaan werken. Ook in hoger beroep zijn geen nieuwe relevante medische gegevens overgelegd. Het vereiste van de aanwezigheid van een voldoende specifieke medische onderbouwing, alvorens een medische afzakker kan worden aangenomen, is verankerd in vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 20 december 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4966). Gelet op dit vereiste kan de ter zitting door de ex-werkgever van appellant afgelegde verklaring, evenmin als het door appellant ter zitting verstrekte overzicht waarin hij de vermindering van zijn productiviteit inzichtelijk heeft gemaakt, het tekort aan medische onderbouwing compenseren. Deze grond slaagt daarom niet.

4.2.

Voor zover appellant ook in hoger beroep volhoudt dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen, faalt dat betoog. De Raad onderschrijft wat de rechtbank daarover in 2.3 van de aangevallen uitspraak heeft overwogen.

4.3.

Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een proceskosten in de veroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en

G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2015.

(getekend) J.W. Schuttel

(getekend) H.J. Dekker

AP