Home

Centrale Raad van Beroep, 04-09-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3040, 14-3404 AOW

Centrale Raad van Beroep, 04-09-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3040, 14-3404 AOW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
4 september 2015
Datum publicatie
15 september 2015
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2015:3040
Zaaknummer
14-3404 AOW

Inhoudsindicatie

Het bezwaar van appellant is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Geen sprake van verschoonbare termijnoverschrijding.

Uitspraak

14/3404 AOW

Datum uitspraak: 4 september 2015

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van

16 april 2014, 13/6000 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. N.D.Z.R. Mohamed Hoesein, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 22 april 2015 heeft mr. Mohamed Hoesein zich als gemachtigde onttrokken aan de zaak. Bij brief van 8 mei 2015 heeft mr. U.J. van der Veldt, advocaat, zich als gemachtigde van appellant gesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2015. Appellant en zijn gemachtigde zijn daarbij - met bericht van verhindering - niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.F.M. Vonk.

OVERWEGINGEN

1.1.

Bij besluit van 17 januari 2013 heeft de Svb aan appellant meegedeeld dat hij in opdracht van Cvz (nu Zorginstituut Nederland) de bestuursrechtelijke premie voor de Zorgverzekeringswet inhoudt op het pensioen van appellant dat hij ontvangt ingevolge de Algemene Ouderdomswet. Deze inhouding bedraagt zowel het premiedeel als het boetedeel en is in totaal € 160,12 per maand.

1.2.

Op 29 april 2013 heeft appellant bij een persoonlijk bezoek aan de Svb onder meer zijn bezwaren geuit tegen de inhouding van de bestuursrechtelijke premie op zijn AOW-pensioen. Op 14 juni 2013 heeft appellant twee bezwaarschriften overhandigd aan een medewerker van de Svb, waarvan één bezwaarschrift gericht was tegen de inhouding van de bestuursrechtelijke premie.

1.3.

De Svb heeft appellant gevraagd naar de reden van de overschrijding van de bezwaartermijn. Namens appellant is te kennen gegeven dat hij in verband met zijn gezondheidssituatie niet in staat was voor 1 maart 2013 bezwaar te maken tegen de beslissing van 17 januari 2013. Desgevraagd heeft appellant deze stellingname niet met stukken onderbouwd. Namens appellant is alleen aangevoerd dat hij door de inhouding van de bestuursrechtelijke premie een inkomen heeft onder het bestaansminimum.

1.4.

Bij beslissing op bezwaar van 1 oktober 2013 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 januari 2013 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de termijn voor het indienen van bezwaar is overschreden en de Svb geen redenen bekend zijn op grond waarvan de te late indiening van het bezwaarschrift verschoonbaar zou zijn.

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft in hoger beroep de aangevallen uitspraak betwist. Hij heeft betoogd dat de Svb ermee bekend was dat hij tot en met maart 2013 in Suriname verbleef en dat de Svb daarmee bij het versturen van de beslissing op bezwaar ten onrechte geen rekening heeft gehouden. Ook de rechtbank is hieraan ten onrechte voorbijgegaan.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Tussen partijen is niet in geschil dat de wettelijke termijn van zes weken voor het maken van bezwaar ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift was verstreken, ook indien het bezoek op 29 april 2013 als indiening van een pro forma bezwaarschrift zou kunnen worden aangemerkt.

4.2.

Op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) blijft

niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest. Daarbij gaat het om niet aan appellant toe te rekenen feiten en omstandigheden ten gevolge waarvan hij niet binnen de daarvoor gestelde termijn bezwaar heeft kunnen maken.

4.3.

Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 20 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM1963) dient een betrokkene die voor langere tijd afwezig is, in beginsel toereikende maatregelen te treffen ter behartiging van de eigen belangen. Als wordt nagelaten adequate maatregelen te treffen om tegen een of meer eventueel tijdens de afwezigheid te ontvangen besluiten tijdig - door of namens hem - bezwaar te maken, op al dan niet nader aan te geven gronden, moet dit in het algemeen gesproken voor rekening van de betrokkene blijven. Voor dit geding betekent dit dat het tot de eigen verantwoordelijkheid van appellant dient te worden gerekend om voorafgaand aan een voorgenomen verblijf voor langere duur in het buitenland aan de Svb kenbaar te maken hoe hij gedurende dit verblijf bereikt zou kunnen worden of er zorg voor te dragen dat de op zijn huisadres ontvangen post adequaat wordt behandeld.

4.4.

Niet gebleken is dat appellant de Svb heeft verzocht eventuele post tijdens zijn afwezigheid naar een ander postadres te sturen dan wel dat appellant een toereikende voorziening voor zijn post heeft getroffen gedurende de periode dat hij in Suriname heeft verbleven. Door dit niet te doen, komen de consequenties voor zijn rekening en risico. Voor zover de Svb al op de hoogte zou zijn geweest of had kunnen zijn van appellants langdurige afwezigheid in het buitenland, waarin de periode van 17 januari 2013 tot het einde van de bezwaartermijn op 28 februari 2013 viel, kan een rechtsplicht van de Svb om niet over te gaan tot bekendmaking van een besluit in het algemeen en ook in dit geval niet worden aanvaard.

4.5.

Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is de constatering dat appellant niet terstond dan wel binnen twee weken nadat hij met de inhoud van het primaire besluit bekend is geraakt, bezwaar heeft ingediend, niet relevant voor de beoordeling van dit geval. Uit hetgeen hierboven is overwogen volgt immers dat geen sprake is van de situatie dat appellant buiten zijn schuld te laat kennis heeft genomen van het primaire besluit.

4.5.

Gelet op 4.1 tot en met 4.5 is de Raad met de rechtbank van oordeel dat hier van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak - zij het met verbetering van de gronden - dient te worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2015.

(getekend) M.M. van der Kade

(getekend) S. Aaliouli