Home

Centrale Raad van Beroep, 25-09-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3311, 14/6333 AW-W

Centrale Raad van Beroep, 25-09-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3311, 14/6333 AW-W

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
25 september 2015
Datum publicatie
1 oktober 2015
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2015:3311
Zaaknummer
14/6333 AW-W

Inhoudsindicatie

Afwijzing wrakingsverzoek

Uitspraak

14/6333 AW-W

Datum uitspraak: 25 september 2015

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door

[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)

PROCESVERLOOP

Namens verzoeker heeft S.A.J.T. Hoogendoorn hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 10 oktober 2014, 14/1026, in het geding tussen verzoeker en de korpschef van politie (de korpschef).

Op 22 mei 2015 heeft de Raad verzoeker meegedeeld dat het hoger beroep op 2 juli 2015 op zitting zal worden behandeld door de volgende rechters: mr. dr. E.J.M. Heijs,

mr. dr. B.J. van de Griend en mr. M.C.D. Embregts (behandelend rechters).

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2015, waar verzoeker is verschenen, bijgestaan door Hoogendoorn. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. H.J. de Wit, M.P Doosje en G.J. Haitsma.

Bij brief van 14 juli 2015 heeft verzoeker verzocht om wraking van mr. dr. Van de Griend.

Mr. dr. Van de Griend heeft schriftelijk meegedeeld niet in de wraking te berusten.

Bij brief van 23 juli 2015 heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek aangevuld.

Verzoeker en mr. dr. Van de Griend hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.

Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de strekking van het middel van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.

1.2.

Ingevolge artikel 8:16, eerste lid, van de Awb wordt het verzoek om wraking gedaan, zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.

1.3.

Ingevolge artikel 8:16, derde lid, van de Awb moeten alle feiten of omstandigheden tegelijk worden voorgedragen.

2. Verzoeker heeft aan het verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat

mr. dr. Van de Griend op de zitting een uitlating heeft gedaan op grond waarvan verzoeker meent dat zij jegens hem en/of zijn standpunten een vooringenomenheid koestert, althans dat bij hem de objectief gerechtvaardigde vrees bestaat. Ter zitting zou zij te kennen hebben gegeven dat de korpschef handelt overeenkomstig de afspraken met de ondernemingsraad Friesland (OR) van 11 september 2012 ten aanzien van een beoordeling boven de norm. Bij brief van 23 juli 2015 heeft verzoeker - in aanvulling op zijn verzoek van 14 juli 2015 - opgemerkt dat mr. dr. Van de Griend het betoog van de gemachtigde onderbrak, net nadat te kennen was gegeven dat de korpschef van politie niet overeenkomstig de afspraken met de OR handelde en een begin werd gemaakt om dat nader te onderbouwen.

3.1.

Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechters die de zaak behandelen. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is

(zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).

3.2.

Uit het proces-verbaal van de zitting van 2 juli 2015 blijkt dat aan verzoeker vragen zijn gesteld over de implementatie van het loopbaanbeleid en de wijze van beoordelen binnen het korps Friesland. Verzoeker is daarbij door mr. dr. Van de Griend voorgehouden dat de wijze waarop het korps Friesland invulling heeft gegeven aan die implementatie in overeenstemming is met de afspraken die met de OR zijn gemaakt en gevraagd of zij iets over het hoofd ziet. Voorts heeft zij gesteld dat de werkwijze van het korps Friesland duidelijk is, in die zin dat ten minste 24 punten moeten zijn behaald en dat het gemiddelde moet zijn overtroffen. Dit is ook expliciet door de gemachtigde van verzoeker bevestigd.

3.3.

Het stellen van (kritische) vragen behoort tot de taak van de rechter (zie bijvoorbeeld CRvB 17 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:869). In het door verzoeker ingestelde hoger beroep ligt onder meer de vraag voor of verzoeker voldoet aan de criteria voor doorstroming naar de functie van Senior GGP. Om die reden is het ook aangewezen dat over de door het korps Friesland gehanteerde werkwijze vragen worden gesteld. Uit het enkele feit dat deze (kritische) vragen worden gesteld kan geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter worden afgeleid. Dit geldt ook voor het voorhouden van een interpretatie van de afspraken met de OR. Verzoeker is immers ook nadrukkelijk in de gelegenheid gesteld om te reageren op de interpretatie door

mr. dr. Van de Griend.

3.4.

Het feit dat verzoeker naar voren heeft gebracht in zijn brief van 23 juli 2015 was hem al bekend op het moment van het wrakingsverzoek van 14 juli 2015. Voor zover verzoeker heeft beoogd een nieuwe wrakingsgrond naar voren te brengen, wordt vastgesteld dat verzoeker dit in zijn wrakingsverzoek van 14 juli 2015 had kunnen en moeten aanvoeren. Door dit niet te doen, is niet voldaan aan artikel 8:16, eerste en derde lid, van de Awb. Dat betekent dat deze wrakingsgrond niet inhoudelijk wordt beoordeeld.

3.5.

Uit 3.1 tot en met 3.4 volgt dat het verzoek om wraking van mr. dr. Van de Griend moet worden afgewezen.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking van mr. dr. Van de Griend af.

Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en J.F. Bandringa en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2015.

(getekend) J.P.M. Zeijen

(getekend) P. Boer