Home

Centrale Raad van Beroep, 13-10-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3490, 14/4583 WWB

Centrale Raad van Beroep, 13-10-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3490, 14/4583 WWB

Inhoudsindicatie

Afwijzing aanvraag om bijzondere bijstand toe te kennen voor het griffierecht in verband met een beroepsprocedure bij de rechtbank. Het uitgangspunt van dit beleid is dat de kosten waarom het hier gaat zijn opkomen op het moment dat het beroepschrift bij de rechtbank wordt ingediend en niet pas op het moment dat de rechtbank de kosten in de rekening-courant van de gemachtigde in debet stelt. Deze uitleg gaat de grenzen van een redelijke wetsuitleg niet te buiten.

Uitspraak

14/4583 WWB

Datum uitspraak: 13 oktober 2015

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van

2 juli 2014, 14/632 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.S. Vlieger, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2015. Voor appellant is

mr. Vlieger verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. drs. J.M. Boegborn.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Bij besluit van 24 oktober 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 december 2013 (bestreden besluit), heeft het college, voor zover hier van belang, de aanvraag van appellant van 5 oktober 2013 om bijzondere bijstand voor het griffierecht in verband met een beroepsprocedure bij de rechtbank afgewezen, op de grond dat appellant die aanvraag niet vooraf heeft ingediend.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat de aanvraag om bijzondere bijstand tijdig is ingediend. De kosten zijn pas op 7 oktober 2013 opgekomen, omdat op die datum het griffierecht in de rekening-courant van de gemachtigde bij de rechtbank in debet is geboekt.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) - voor zover van belang - heeft, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen, voor zover dat meer bedraagt dan de bijstandsnorm.

4.2.

Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 mei 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA6875) vloeit uit artikel 43, eerste lid, van de WWB voort dat in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verleend voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.

4.3.

De omvang van het hoger beroep is beperkt tot de vraag of de kosten zijn opgekomen op het moment van de indiening van het beroepschrift bij de rechtbank, of op het moment dat het griffierecht in de rekening-courant van de gemachtigde bij de rechtbank in debet is geboekt.

4.4.

Ingevolge artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wordt van de indiener van een beroepschrift door de griffier een griffierecht geheven.

4.5.

Ingevolge artikel 9.7.6.1 van de Beleidsvoorschriften Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam, zoals dit artikel ten tijde in geding luidde, dient een aanvraag om bijzondere bijstand voor griffierecht uiterlijk te worden ingediend op de dag dat het verzoek- of beroepschrift wordt ingediend.

4.6.

Het uitgangspunt van dit beleid is dat de kosten waarom het hier gaat zijn opkomen op het moment dat het beroepschrift bij de rechtbank wordt ingediend en niet pas op het moment dat de rechtbank de kosten in de rekening-courant van de gemachtigde in debet stelt. Deze uitleg gaat de grenzen van een redelijke wetsuitleg niet te buiten. Op het moment van indiening van het beroepschrift worden die kosten immers door de indiener van het beroepschrift, in dit geval appellant, verschuldigd. De omstandigheid dat deze kosten in de praktijk worden voorgeschoten door de advocaat via de rekening-courant bij de rechtbank maakt dit niet anders. Bij brief van 2 augustus 2012 is de gemachtigde er ook op gewezen dat het college voortaan, anders dan in het verleden wel voorkwam, bij aanvragen om bijzondere bijstand in de kosten van onder meer griffierecht zal vasthouden aan de eis dat bijzondere bijstand vooraf moet worden aangevraagd.

4.7.

Gelet op het feit dat het beroepschrift waarop het griffierecht betrekking had door appellant was ingediend op 3 oktober 2013 en de aanvraag is gedaan op 5 oktober 2013, heeft het college terecht, in overeenstemming met zijn beleid, het standpunt ingenomen dat de aanvraag om bijzondere bijstand te laat is ingediend. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van dit uitgangspunt zou moeten worden afgeweken is niet gebleken.

4.8.

Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en M. ter Brugge en

W. van den Brink als leden, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2015.

(getekend) A.B.J. van der Ham

(getekend) J.L. Meijer

HD