Centrale Raad van Beroep, 27-11-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4231, 14/5422 WAZ
Centrale Raad van Beroep, 27-11-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4231, 14/5422 WAZ
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 27 november 2015
- Datum publicatie
- 3 december 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2015:4231
- Zaaknummer
- 14/5422 WAZ
- Relevante informatie
- Wet einde toegang verzekering WAZ [Tekst geldig vanaf 01-01-2005]
Inhoudsindicatie
Weigering WAZ-uitkering. Appellant was op 2 oktober 2010 naar nationaal recht niet verzekerd voor het risico van arbeidsongeschiktheid. Appellant heeft evenmin recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering naar rato van de in Nederland vervulde verzekerde tijdvakken op grond van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (Vo 883/2004) omdat appellant op het moment van uitval in [woonplaats] als zelfstandige verzekerd was tegen het risico van arbeidsongeschiktheid en hij na 1 augustus 2004 arbeidsongeschikt is geworden. In Nederland bestaat geen wettelijk arbeidsongeschiktheidsverzekering meer voor zelfstandigen die na 1 augustus 2004 arbeidsongeschikt worden.
Uitspraak
14/5422 WAZ
Datum uitspraak: 27 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
20 augustus 2014, 12/5739 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2015. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.C.F.M. Mollee.
OVERWEGINGEN
Appellant heeft van 14 augustus 1978 tot 30 december 1978 en van 23 september 1980 tot 24 december 1980 in Nederland gewerkt. Voor het overige heeft hij van 1973 tot in 1984 in België gewerkt en vanaf 1984 in [woonplaats]. Hij heeft op 2 oktober 2010 zijn werk als zelfstandig meubelmaker in [woonplaats] moeten staken wegens ademhalingsklachten. In verband daarmee is aan eiser per 31 januari 2011 een Portugees invaliditeitspensioen toegekend.
Gedurende zijn werkzaamheden in Nederland is appellant verplicht verzekerd geweest tegen arbeidsongeschiktheid op grond van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De AAW is in 1998 ingetrokken en - voor zover hier van belang - vervangen door de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). In verband met de verzekerde tijdvakken van eiser in Nederland, heeft het Portugese orgaan appellants pensioenaanvraag doorgezonden naar het Uwv.
Bij besluit van 23 juli 2012 heeft het Uwv het verzoek van appellant om een arbeidsongeschiktheidsuitkering afgewezen. Appellant was op 2 oktober 2010 naar nationaal recht niet verzekerd voor het risico van arbeidsongeschiktheid. Appellant heeft evenmin recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering naar rato van de in Nederland vervulde verzekerde tijdvakken op grond van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels
(Vo 883/2004) omdat appellant op het moment van uitval in [woonplaats] als zelfstandige verzekerd was tegen het risico van arbeidsongeschiktheid en hij na 1 augustus 2004 arbeidsongeschikt is geworden. In Nederland bestaat geen wettelijk arbeidsongeschiktheidsverzekering meer voor zelfstandigen die na 1 augustus 2004 arbeidsongeschikt worden.
Bij besluit van 8 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak (ECLI:NL:RBAMS:2014:5410) heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard onder verwijzing naar de WAZ, de Wet einde toegang verzekering WAZ, artikel 51, derde lid van Vo 883/2004 en bespreking van de rol van Bijlage XI, onderdeel 4 sub a, aanhef en sub ii van Vo 883/2004.
3. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat sprake is van discriminatie. Nederlandse zelfstandigen zijn ten tijde van het sluiten van de WAZ voor nieuwe gevallen gemaand zich prive te verzekeren, terwijl hij in [woonplaats] niet op de hoogte is gesteld van de veranderingen. Er is sprake van belemmering van het vrije arbeidsverkeer nu [woonplaats] de in Nederland opgebouwde tijdvakken buiten beschouwing laat en Nederland de in Nederland opgebouwde tijdvakken “verbeurd verklaard”. Voorts heeft hij er op gewezen dat tot begin 2010 ingediende verzoeken om een pro rata uitkering ingevolge de WAZ wel zijn ingewilligd.
4. De Raad komt tot het volgende oordeel.
In artikel 7, eerste lid, van de WAZ is het volgende bepaald: Recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft de verzekerde die arbeidsongeschikt wordt indien hij in de 52 weken onmiddellijk voorafgaande aan de dag, waarop de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, arbeid in het bedrijfs- of beroepsleven heeft verricht gericht op het verwerven van winst of inkomsten. Als eerste dag van de arbeidsongeschiktheid geldt de eerste werkdag waarop wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt. Het Uwv heeft 2 oktober 2010 als eerste dag van arbeidsongeschiktheid aangemerkt.
Bij de Wet einde toegang verzekering WAZ (Stb. 2004, 324) is de toegang tot de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen per 1 augustus 2004 gesloten. Verzekerd is slechts nog degene die voor 1 augustus 2004 arbeidsongeschikt is geworden. Zelfstandigen die zich tegen arbeidsongeschiktheid willen verzekeren, zullen dat voortaan op private basis moeten doen.
Naar nationaal recht komt appellant, wiens arbeidsongeschiktheid na 1 augustus 2004 is ingetreden, dus geen recht op een uitkering ingevolge de WAZ toe.
Op 1 mei 2010 is Vo 883/2004 in werking getreden. In artikel 51, derde lid, van de Verordening is bepaald dat indien de wetgeving van een lidstaat het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op uitkeringen afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de betrokkene verzekerd is op het tijdstip van het intreden van de verzekerde gebeurtenis, deze voorwaarde geacht wordt te zijn vervuld indien de betrokkene krachtens de wetgeving van de andere lidstaat verzekerd is, volgens de in bijlage XI vermelde procedures voor elke betrokken lidstaat.
Appellant is in Nederland verzekerd geweest en was op het tijdstip van het intreden van de arbeidsongeschiktheid verzekerd onder de wetgeving van [woonplaats]. Appellant zou op grond van artikel 51, derde lid, van Vo 883/2004 in beginsel geacht kunnen worden verzekerd te zijn ingevolge de WAZ. De Wet einde toegang verzekering WAZ stelt naast de voorwaarde verzekerd te zijn ten tijde van het intreden van het verzekerd risico evenwel een nadere voorwaarde: de arbeidsongeschiktheid moet zijn ingetreden voor een bepaalde datum. In verband met deze voorwaarde is in Bijlage XI een nadere regeling opgenomen.
In Bijlage XI bij Vo 883/2004 is onder 4, sub a, aanhef en sub ii bepaald dat indien de betrokkene op grond van artikel 51, derde lid, van de Verordening recht heeft op een Nederlandse arbeidsongeschiktheidsuitkering, het in artikel 52, lid 1, onder b van de Verordening bedoelde bedrag voor de berekening van die uitkering wordt vastgesteld:
“wanneer de betrokkene voor het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid het laatst anders dan in loondienst werkzaam was in de zin van artikel 1, onder b van de verordening, overeenkomstig de WAZ indien de arbeidsongeschiktheid vóór
1 augustus 2004 is opgetreden.”
Wat er ook zij van de vraag of de fictie van artikel 51, derde lid van de Vo van toepassing kan zijn - nu de wet waarvoor appellant verzekerd moet worden geacht, is gesloten voor nieuwe gevallen en er, anders dan in het arrest-Blottner (HvJEU 9 juni 1977, C-109/76), geen opvolgende wet is aan te wijzen die hetzelfde sociale risico dekt - Bijlage XI brengt in ieder geval met zich dat de berekening niet leidt tot een recht op een pro rata WAZ-uitkering.
Met het Uwv en de rechtbank is de Raad van oordeel dat de met de Wet einde toegang verzekering WAZ ingevoerde nadere voorwaarde betreffende de datum van het intreden van het verzekerd risico - voor 1 augustus 2004 - niet strijdig is met doel en strekking van
Vo 883/2004 en van artikel 48 VWEU. Terecht wijzen het Uwv en de rechtbank op het arrest Drake (HvJEU 20 september 1994, Drake, C-12/93). Dat arrest betrof de toelaatbaarheid van de in Bijlage VI, onder J, punt 4 van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (Vo 1408/71) opgenomen extra voorwaarde voor het recht op een pro rata WAO-uitkering te weten het hebben van de hoedanigheid van werknemer ten tijde van het intreden van het verzekerd risico en de door middel van deze bepaling ingevoerde extra voorwaarde voor een pro rata AAW-uitkering te weten het hebben verworven van een inkomen uit arbeid van een zekere omvang in het jaar voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid. Het HvJEU herhaalt in rechtsoverweging 22 zijn vaste rechtspraak
“dat de artikelen 48 tot en met 51 EEG-Verdrag zich ertegen verzetten, dat migrerende werknemers door de uitoefening van hun recht van vrij verkeer voordelen op het gebied van de sociale zekerheid verliezen die hun door de wettelijke regeling van een Lid-Staat worden gewaarborgd; een dergelijk gevolg zou een werknemer in de Gemeenschap er immers van kunnen weerhouden, zijn recht van vrij verkeer uit te oefenen, en daarmee een belemmering voor dit vrije verkeer kunnen opleveren (…)
23 Dit is niet het geval bij het bepaalde onder I (thans J), punt 4, van bijlage VI bij verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd.
24 Wie immers uitsluitend in Nederland economisch actief is geweest en heeft opgehouden te werken voordat de verzekerde gebeurtenis zich voordeed, bevindt zich in dezelfde situatie als degene die gebruik maakt van het recht van vrij verkeer en voordien onderworpen was zowel aan een regeling op basis van risicoverzekering als aan een regeling op basis van geleidelijke opbouw van rechten. De situatie waarin iemand als Drake zich bevindt, is derhalve niet ontstaan doordat hij gebruik heeft gemaakt van het recht van vrij verkeer van werknemers zoals dit in artikel 48 is gegarandeerd, maar doordat hij zijn beroepswerkzaamheid heeft beëindigd vóór het intreden van de arbeidsongeschiktheid.”
Hetzelfde geldt voor appellant. Indien hij uitsluitend in Nederland zou hebben gewerkt, zou hij op dezelfde grond niet aanmerking zijn gekomen voor een uitkering ingevolge de WAZ. De in Bijlage XI, onder 4, sub a, aanhef en sub ii bepaalde wijze van toepassing van de Nederlandse wetgeving op de arbeidsongeschiktheidsverzekering is derhalve niet in strijd met de artikelen 45 tot en met 48 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
Voor wat betreft de inhoud van de voorwaarde, herinnert het Hof er in het arrest Drake aan dat het gemeenschapsrecht er niet aan in de weg staat, dat de nationale wetgever de voorwaarden voor toekenning van een arbeidsongeschiktheidspensioen wijzigt, ook niet in dier voege dat die voorwaarden worden aangescherpt, mits de nieuwe voorwaarden niet leiden tot openlijke of verkapte discriminatie tussen werknemers uit de Gemeenschap.
De sluiting van de WAZ voor arbeidsongeschiktheid ontstaan na 1 augustus 2004 is een objectieve voorwaarde, die zonder onderscheid geldt voor eigen onderdanen en die uit andere lidstaten. Het gemeenschapsrecht staat er daarom niet aan in de weg, dat zij wordt ingevoerd als voorwaarde voor toekenning van een Nederlands arbeidsongeschiktheidspensioen.
Met betrekking tot de grond dat tot begin 2010 verzoeken om een pro rata
WAZ-uitkering wel werden ingewilligd, wordt als volgt overwogen. Onder Vo 1408/71 kende het Uwv wel pro rata WAZ-uitkeringen toe aan zelfstandigen die in een andere lidstaat na
1 augustus 2004 arbeidsongeschikt waren geworden. Vo 1408/71 kende geen bijlage met een tijdsvoorwaarde zoals opgenomen in Bijlage XI, onder 4, sub a, aanhef en sub ii van
Vo 883/2004. Het Uwv heeft toegelicht dat de Wet einde toegang verzekering WAZ tot stand is gekomen in dezelfde periode als waarin Vo 883/2004 tot stand is gekomen. De verwachting was dat Vo 883/2004 tijdig in werking zou treden waardoor het niet nodig zou zijn in
Vo 1408/71 een regeling te treffen voor het sluiten van de WAZ en kon worden volstaan met een regeling in Vo 883/2004. Deze verwachting is niet uitgekomen. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv niet genoopt is deze handelwijze voort te zetten in weerwil van Vo 883/2004.
Met betrekking tot de grond dat appellant door het Uwv niet op de hoogte is gesteld van het sluiten van de toegang tot de WAZ voor nieuwe gevallen van arbeidsongeschiktheid wordt overwogen dat het op de weg van appellant lag om wijzigingen in de WAZ bij te houden nu zijn woonplaats noch zijn werkzaamheden als zelfstandige bekend konden zijn aan het Uwv.
Op grond van het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat het hoger beroep niet slaagt.
5. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en H. van Leeuwen en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2015.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) H.J. Dekker
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen het begrip verzekerde.