Centrale Raad van Beroep, 23-11-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4293, 14/5078 WWAJ
Centrale Raad van Beroep, 23-11-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4293, 14/5078 WWAJ
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 23 november 2015
- Datum publicatie
- 7 december 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2015:4293
- Zaaknummer
- 14/5078 WWAJ
Inhoudsindicatie
Afwijzing laattijdige aanvraag Wet Wajong-uitkering. Volgens de arbeidsdeskundige was appellante ... geruime tijd in staat om minimaal 75% van het voor haar geldende maatmanloon te verdienen.
Uitspraak
14/5078 WWAJ
Datum uitspraak: 23 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
14 augustus 2014, 13/5219 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. Goettsch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.
OVERWEGINGEN
Appellante, geboren [in] 1960, heeft op 6 juni 2013 een aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend. Zij acht zich arbeidsongeschikt vanwege sinds haar jeugd bestaande visusklachten. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een verzekeringsarts van het Uwv geconcludeerd dat appellante op haar 17e levensjaar beperkingen op visueel gebied ondervond. Volgens de verzekeringsarts zijn deze beperkingen binnen vijf jaar na de 18e verjaardag van appellante niet toegenomen. Na arbeidskundig onderzoek heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv geconcludeerd dat appellante rond haar 17e en 18e levensjaar ruim 7 jaar lang 4 dagen per week als kapster heeft gewerkt bij [kapsalon] . Volgens de arbeidsdeskundige was appellante daarom geruime tijd in staat om minimaal 75% van het voor haar geldende maatmanloon te verdienen. Bij besluit van 12 augustus 2013 heeft het Uwv de aanvraag van appellante afgewezen.
Appellante heeft tegen het besluit van 12 augustus 2013 bezwaar gemaakt. Na heroverweging heeft het Uwv, overeenkomstig de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bij besluit van 5 december 2013 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat appellante gedurende een substantiële periode tenminste 75% van het maatmaninkomen heeft verdiend en zij daarom niet voldoet aan de voorwaarden voor een uitkering op grond van de Wet Wajong.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat het werk dat zij ruim 7 jaar bij [kapsalon] heeft verricht een zogenoemde “witte raven baan” betrof. Tijdens dit dienstverband werd namelijk met al haar beperkingen rekening gehouden. Volgens appellante is deze functie met eenzelfde belasting en beloning bij andere werkgevers niet of nauwelijks voorhanden. Appellante heeft voorts betoogd dat het Uwv in strijd met zijn Instructie laattijdige Wajong aanvraag niet ambtshalve heeft beoordeeld of zij recht heeft op een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) of de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Zoals uiteen is gezet in de uitspraak van 8 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1111, dient, omdat appellante is geboren in 1960, hoewel zij haar aanvraag na 1 januari 2010 heeft ingediend, de beoordeling van haar aanspraken plaats te vinden aan de hand van het bepaalde in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW).
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de AAW, zoals deze bepaling destijds luidde, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die ten gevolge van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten staat is om met arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheden is berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep hem in billijkheid kan worden opgedragen, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht of op een naburige soortgelijke plaats, te verdienen, hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen, van dezelfde soort en soortgelijke opleiding, op zodanige plaats met arbeid gewoonlijk verdienen.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de AAW heeft recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering de verzekerde, die op de dag, waarop hij 17 jaar wordt, arbeidsongeschikt is, zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.
Tussen partijen is in geding of het werk dat appellante als kapster heeft verricht bij [kapsalon] moet worden aangemerkt als een “witte raven baan” en voorts of het Uwv - in strijd met de Instructie laattijdige Wajong aanvraag - heeft nagelaten te onderzoeken of appellante recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA of de WAO.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante niet kan worden gevolgd in haar standpunt dat het werk dat zij verrichtte als kapster bij [kapsalon] een “witte raven baan” was. Daartoe heeft de rechtbank met juistheid gewezen op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 4 december 2013. In dit rapport heeft de arbeidsdeskundige overtuigend gemotiveerd waarom het werk van appellante als kapster niet als een witte raven baan kan worden aangemerkt. Appellante heeft na het behalen van haar kappersdiploma vanaf juni 1977 tot juni 1984 gewerkt als kapster in de kapsalon. Appellante verfde naar eigen zeggen weliswaar geen haren, maar zij verrichtte wel andere werkzaamheden zoals knippen, watergolven en het wassen van haren. Voorts heeft appellante voor dit werk een normaal loon behorend bij het aantal door haar gewerkte uren ontvangen. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is niet gebleken dat appellante niet goed gefunctioneerd heeft of dat zij de taken behorend bij haar werk als kapster niet zelfstandig kon verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft dan ook geconcludeerd dat appellante meer dan 75% van het maatmanloon heeft verdiend in gangbaar werk. Er zijn geen aanknopingspunten om deze inzichtelijk toegelichte conclusie van de arbeidskundige bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
Het standpunt van appellante dat het Uwv ambtshalve had moeten onderzoeken of zij recht heeft op een WAO- of WIA-uitkering, vormt evenmin aanleiding het bestreden besluit voor onjuist te houden. Het antwoord op de vraag of appellante recht heeft op een Wajong-uitkering is niet afhankelijk van het instellen door het Uwv van een onderzoek naar het recht op een WAO- of WIA-uitkering. De Raad acht het wel aangewezen dat partijen nogmaals met elkaar contact opnemen omtrent de vraag of appellante op enig moment, bijvoorbeeld na het stoppen met haar werk bij Gerry Koorn, recht heeft op een WAO- of Wet WIA-uitkering.
Uit wat onder 4.3 en 4.4 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt, zij het, gelet op wat onder 4.1.1 tot en met 4.1.3 is overwogen, met verbetering van gronden. Het verzoek van appellante om vergoeding van schade zal worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) D. van Wijk