Centrale Raad van Beroep, 27-11-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4338, 14/4779 WAO
Centrale Raad van Beroep, 27-11-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4338, 14/4779 WAO
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 27 november 2015
- Datum publicatie
- 8 december 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2015:4338
- Zaaknummer
- 14/4779 WAO
Inhoudsindicatie
Geen recht op een WAO-uitkering. De rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv zijn voldoende deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerd. De belasting in de voor appellant geselecteerde voorbeeldfuncties overschrijdt de belastbaarheid van appellant niet.
Uitspraak
14/4779 WAO
Datum uitspraak: 27 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
23 juli 2014, 13/3492 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Dijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D. de Jong.
OVERWEGINGEN
Appellant ontving sinds 13 juni 1992 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25%. Bij besluit van 11 augustus 1994 is de WAO-uitkering van appellant met ingang van 1 oktober 1994 ingetrokken. Bij brief van 19 februari 2013 heeft appellant gemeld dat zijn gezondheid is verslechterd binnen vijf jaar na 1 oktober 1994 en dat deze verslechtering vier weken onafgebroken heeft geduurd als bedoeld in artikel 43a van de WAO. Bij besluit van 23 april 2013 heeft het Uwv de aanvraag van appellant om een
WAO-uitkering afgewezen omdat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Aan dit besluit lag mede ten grondslag het oordeel van de verzekeringsarts dat voor deze beoordeling 1 juli 1997 heeft te gelden als de eerste ziektedag.
In de bezwaarprocedure tegen het besluit van 23 april 2013 heeft het Uwv vermeld dat op grond van artikel 35, tweede lid, van de WAO een uitkering niet eerder kan ingaan dan een jaar voor de datum van indiening van de aanvraag op in dit geval 19 februari 2013. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv heeft daarom ook voorbeeldfuncties voor appellant geselecteerd die zien op een jaar voor deze datum. Hij heeft geconcludeerd dat appellant op 19 februari 2012 11,86% arbeidsongeschikt was. Het Uwv heeft vervolgens vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een WAO-uitkering omdat hij met ingang van
19 februari 2012 minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Het Uwv heeft bij besluit van
5 december 2013 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de voor hem per 19 februari 2012 geselecteerde voorbeeldfuncties niet passend zijn. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte niet onderkend dat het bestreden besluit vernietigd had moeten worden, omdat daarin als materiële wijziging ten opzichte van het primaire besluit van 23 april 2013 is bepaald dat appellant van 28 juli 1997 tot 19 februari 2012 voor 15 tot 25% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar had daarom gegrond verklaard moeten worden met een vergoeding van de in verband met het bezwaar gemaakte kosten. Ter zitting heeft appellant bevestigd dat het hoger beroep zich toespitst op de voornoemde twee gronden.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat met de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv van 24 oktober 2013, 4 december 2013 en 11 maart 2014 voldoende deugdelijk en inzichtelijk is gemotiveerd dat de belasting in de voor appellant voor de datum 19 februari 2012 geselecteerde voorbeeldfuncties de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Appellant heeft aangevoerd dat uit de functieomschrijving van de functie machinaal verspaner (SBC-code 264030) blijkt dat regelmatig onderbrekingen in de werkzaamheden voorkomen. Bovendien komen er werkzaamheden in voor die boven schouderhoogte moeten worden uitgevoerd, terwijl appellant hiervoor beperkt is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat in deze functie geen sterk wisselende omstandigheden en/of taakinhoud voorkomen. Het betreft gestructureerd, routinematig werk dat zich dagelijks herhaalt. De werkzaamheden boven schouderhoogte duren slechts enkele seconden en betreffen het pakken en terugzetten van gereedschap en hulpmiddelen en een takel vastpakken voor bevestiging van een werkstuk of gereedschap. Deze werkzaamheden kan appellant met links uitvoeren, omdat de beperking voor werken boven schouderhoogte alleen voor rechts geldt. Voorts heeft appellant aangevoerd dat de functie graafmachinebestuurder, laadschopbestuurder (SBC-code 263060) voor hem niet passend is, omdat hij wegens zijn beperking op werken boven schouderhoogte niet de cabine in kan klimmen. Ook zijn voor deze functie startkwalificaties vereist waarover appellant niet beschikt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellant de cabine in kan klimmen door zijn linkerhand te gebruiken en zijn rechterhand ondersteunend tot schouderhoogte te gebruiken. Voor de opleiding tot graafmachinist voor deze functie bestaan voorts, zoals in het hiervoor vermelde rapport van 11 maart 2014 nader is toegelicht, geen specifieke toelatingseisen. Appellant voldoet aan het opleidingsniveau voor deze functie. Appellant heeft verder aangevoerd dat in de functie magazijn, expeditiemedewerker
(SBC-code 111220) met een hoog handelingstempo gewerkt moet worden. Hiertoe is appellant niet in staat. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat in deze functie geen signalering voorkomt op het aspect 1.9.8 handelingstempo. Dit betekent dat voor dit aspect geen specifieke of kenmerkende eisen gelden. Het werk vereist, mede gelet op de toelichting op het begrip “hoog handelingstempo” in het verweerschrift in hoger beroep, geen hoog handelingstempo. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat in de functie productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) eveneens gewerkt moet worden met een hoog handelingstempo en dat het werk deadlines en productiepieken heeft. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat in deze functie geen signalering voorkomt op het aspect 1.9.7 deadlines/productiepieken. Er is daarom, mede gelet ook op de toelichting ter zake in evenbedoeld verweerschrift, geen sprake van werk met veelvuldige deadlines of productiepieken. Geen aanleiding bestaat om de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
De grond van appellant dat het bestreden besluit vernietigd moet worden, omdat daarin de motivering van de afwijzing van zijn aanvraag om een WAO-uitkering is gewijzigd, slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld uitspraak van 22 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1609) is slechts sprake van herroepen indien het primaire besluit wordt gewijzigd wat betreft het daarbij beoogde of geweigerde rechtsgevolg. Hoewel het Uwv een andere motivering aan de afwijzing ten grondslag heeft gelegd, zijn door het bestreden besluit de rechtsgevolgen van het besluit van 23 april 2013 niet gewijzigd. Het Uwv heeft daarom terecht dit besluit niet herroepen. Nu het bezwaar ongegrond is verklaard en het besluit van
23 april 2013 niet is herroepen, bestond er ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht geen aanleiding voor een vergoeding van de in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2015.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) N. van Rooijen