Home

Centrale Raad van Beroep, 22-12-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4896, 14/1047 WIA

Centrale Raad van Beroep, 22-12-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4896, 14/1047 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
22 december 2015
Datum publicatie
12 januari 2016
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2015:4896
Zaaknummer
14/1047 WIA

Inhoudsindicatie

Loongerelateerde WIA-uitkering. Het Uwv heeft op goede gronden de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 7 februari 2012 heeft vastgesteld op 66,91%.

Uitspraak

14/1047 WIA

Datum uitspraak: 22 december 2015

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 4 februari 2014, 13/2396 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft J.E. Eshuis hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door J.E. Eshuis. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante heeft zich op 15 april 2009 ziek gemeld met rugklachten voor haar werk van saunamedewerkster/administratief medewerkster.

1.2.

Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van

17 februari 2011 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 13 april 2011 recht ontstaat op een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Het Uwv heeft het hiertegen gemaakte bezwaar bij beslissing op bezwaar van 11 augustus 2011 ongegrond verklaard. Appellante heeft geen beroep ingesteld tegen het besluit van 11 augustus 2011.

1.3.

Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 18 oktober 2011 de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 1 november 2013 vastgesteld op 66,64%.

1.4.

Appellante heeft zich op 15 oktober 2012 met ingang van 7 februari 2012 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Op 17 november 2012 heeft appellante zich opnieuw toegenomen arbeidsongeschikt gemeld, dit keer per 9 november 2012. Op 5 januari 2013 heeft zij zich met ingang van 4 januari 2013 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld en op 25 maart 2013 met ingang van 21 maart 2013. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 28 mei 2013 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 7 februari 2012 vastgesteld op 66,91%.

1.5.

Bij beslissing op bezwaar van 24 september 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 mei 2013 ongegrond verklaard, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.

1.6.

Bij besluit van 8 april 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van

9 oktober 2013 recht heeft op een IVA-uitkering.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard. Zij heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Zij heeft beslissingen gegeven over proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek ten grondslag ligt. Er is geen reden voor het oordeel dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 mei 2013 de beperkingen van appellante voor het verrichten van arbeid met ingang van 7 februari 2012 niet juist zijn vastgelegd. Daarvan uitgaande heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat de voor appellante geduide functies in medisch opzicht passend zijn. Omdat eerst in beroep het bestreden besluit van een deugdelijke arbeidskundige grondslag is voorzien heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd.

3.1.

In hoger beroep heeft appellante het standpunt ingenomen dat zij met ingang van

7 februari 2012 recht heeft op een IVA-uitkering. Daartoe heeft zij opnieuw aangevoerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is verricht en dat in de FML te weinig beperkingen zijn vastgelegd. De arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is eveneens onzorgvuldig tot stand gekomen. De arbeidsdeskundigen hebben niet met appellante over de functies gesproken. De functie met SBC-code 315090 (medewerker dataverwerking) is niet passend. Het niveau van die functie is te hoog en vereist spreek- en schrijfvaardigheid van vreemde talen alsmede kennis van het kredietwezen.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.

4.1.

In hoger beroep heeft appellante naar voren gebracht dat zij niet is onderzocht door de verzekeringsartsen en dat haar klachten als gevolg van lipoedeem en medicijngebruik niet (voldoende) zijn meegewogen. Deze niet nader onderbouwde stellingen van appellante zijn niet toereikend om te twijfelen aan de zorgvuldigheid waarmee de verzekeringsgeneeskundige rapporten tot stand zijn gekomen. Met juistheid heeft de rechtbank gewezen op de verzekeringsgeneeskundige rapporten van 7 mei 2013 en 6 september 2013. Daaruit blijkt dat de verzekeringsartsen van het Uwv dossierstudie hebben verricht en dat zij bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling de medische informatie van de behandelend sector hebben betrokken. De verzekeringsarts heeft appellante zowel psychisch als lichamelijk onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante tijdens de hoorzitting gezien. Hetgeen appellante heeft aangevoerd over de duur van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek wordt evenmin gevolgd. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat voor een zorgvuldig onderzoek duur en omvang van het lichamelijk onderzoek niet doorslaggevend zijn. Appellante heeft in het licht van de beschikbare medische gegevens niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest op de grond dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar niet zelf lichamelijk heeft onderzocht. Een lichamelijk onderzoek was niet geïndiceerd. De Raad wijst op de uitspraak van 28 maart 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA1976.

4.2.

Op basis van alle naar voren gebrachte klachten, waaronder lipoedeem, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat de belastbaarheid van appellante met ingang van 7 februari 2012 is verminderd. Bij de opstelling van de FML van 7 mei 2013 heeft hij onder meer rekening gehouden met het medicijngebruik van appellante en heeft hij ten aanzien van vervoer de beperking opgenomen ‘beperkt, is voor vervoer aangewezen op anderen; toelichting: geen rijbewijs, durft niet te fietsen’. Hij heeft geconcludeerd dat hij de zienswijze van de verzekeringsarts op de gezondheidssituatie van appellante kan volgen. Appellante heeft ook in hoger beroep geen nadere medische stukken overgelegd die haar standpunt met voldoende objectief medische gegevens onderbouwen dat haar beperkingen in de FML van 7 mei 2013 niet juist zijn vastgelegd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke verzekeringsgeneeskundige grondslag berust.

4.3.

Uitgaande van de juistheid van de FML van 7 mei 2013 heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante, gelet op de aan deze functies verbonden belastende aspecten. Dit is met de arbeidskundige rapporten van 11 september 2013, 23 november 2013 en 18 december 2013 voldoende verifieerbaar en inzichtelijk toegelicht. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 12 maart 2014 nogmaals toegelicht dat de functie met SBC-code 315090 in medisch en arbeidskundig opzicht passend is. Hetgeen appellante heeft aangevoerd geeft geen reden dit arbeidskundig standpunt voor onjuist te houden. Volgens een arbeidskundig rapport van 21 mei 2013 heeft een arbeidsdeskundige op

16 mei 2013 telefonisch met appellante gesproken. In een rapport van 23 november 2013 heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd gesteld dat in het geval van appellante er geen aanleiding was haar op te roepen. Gezien het opleidingsniveau van appellante kan niet staande worden gehouden dat het niveau van de functie met SBC-code 315090 te hoog is. Dat appellante per 9 oktober 2013 een IVA- uitkering is toegekend op puur arbeidskundige gronden brengt niet mee dat de arbeidskundige basis van het bestreden besluit onjuist is: uit het arbeidskundig rapport van 1 april 2014 dat mede aan deze toekenning ten grondslag lag, blijkt dat niet alle op de datum in geding actuele functies op de datum van de herbeoordeling in 2014 nog actueel waren.

4.4.

Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat het Uwv op goede gronden de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 7 februari 2012 heeft vastgesteld op 66,91%.

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J. Riphagen en

H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier.

De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2015.

(getekend) D.J. van der Vos

(getekend) L.H.J. van Haarlem

JvC