Home

Centrale Raad van Beroep, 25-02-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:598, 13-2796 WIA

Centrale Raad van Beroep, 25-02-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:598, 13-2796 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
25 februari 2015
Datum publicatie
4 maart 2015
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2015:598
Zaaknummer
13-2796 WIA
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 1:3

Inhoudsindicatie

Werkplan. (Geen) zelfstandig rechtsgevolg.

Uitspraak

13/2796 WIA, 13/2799 WIA

Datum uitspraak: 25 februari 2015

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 12 april 2013, 12/3741 (aangevallen uitspraak I) en 12/3743 (aangevallen uitspraak II)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.A.W. Ketelaars hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken I en II.

Het Uwv heeft een verweerschrift in beide zaken ingediend en heeft nadien gereageerd op een vraagstelling van de Raad.

De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 15 januari 2015. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

Aangevallen uitspraak I

1.1.

Op 31 januari 2008 viel appellant uit met nek- en schouderklachten voor zijn werk als medewerker lakstraat gedurende 40 uur per week.

1.2.

Bij beslissing op bezwaar van 1 oktober 2010 heeft het Uwv gehandhaafd zijn eerdere vaststelling dat voor appellant met ingang van 28 januari 2010 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het daartegen ingestelde beroep heeft de rechtbank ’s Hertogenbosch bij haar uitspraak van 16 maart 2011 (ECLI:NL:RBSHE:2011:11653) ongegrond verklaard. Die uitspraak heeft de Raad bij zijn uitspraak van 22 februari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2118) bevestigd.

1.3

Op 25 juni 2010 heeft appellant zich opnieuw vanwege nek- en schouderklachten arbeidsongeschikt gemeld. Deze melding betrof de in het kader van de in 1.2 vermelde procedure voor appellant geschikt geachte functies.

1.4.

Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 23 mei 2012vastgesteld dat voor appellant met ingang van 25 juni 2010 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA. Daarbij is tevens vastgesteld dat appellant 100% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 12 oktober 2012 (bestreden besluit I) ongegrond verklaard, met verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van

28 september 2012 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van

10 oktober 2012.

2. De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak I het beroep van appellant tegen bestreden besluit I ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv appellant met ingang van 25 juni 2010 terecht niet duurzaam arbeidsongeschikt heeft geacht. Daartoe heeft zij overwogen dat de verzekeringsarts volgens een rapport van 12 april 2012 appellant psychisch en lichamelijk heeft onderzocht, kennis heeft genomen van zijn medische voorgeschiedenis en deze met hem heeft besproken. Op grond daarvan heeft die arts geconcludeerd dat er sprake was van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na afloop van de eerder door appellant volgemaakte wachttijd en dat appellant met ingang van 25 juni 2010 tijdelijk niet over benutbare mogelijkheden beschikte. Wat dit laatste betreft heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat de operatie aan een nekhernia in september 2010 een grote ingreep betrof, maar dat binnen een jaar na de operatie en revalidatiebehandeling verbetering van de belastbaarheid was te verwachten. In appellants stelling dat hij sinds 2005 niet meer werkzaam is geweest en dat hij geen verbetering meer verwacht heeft de rechtbank geen reden gezien voor twijfel aan de juistheid van de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij met ingang van 25 juni 2010 in aanmerking had dienen te komen voor een uitekering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA), omdat hij toen volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. Daartoe heeft hij gesteld dat er sprake was van uiteenlopende lichamelijke en psychische klachten.

4. Het oordeel van de Raad over aangevallen uitspraak I.

4.1.

Tussen partijen is niet in geschil dat appellant op de datum in geding, 25 juni 2010, volledig arbeidsongeschikt was. Gelet hierop beperkt het hoger beroep zich tot de vraag of de arbeidsongeschiktheid van appellant tevens moet worden geacht duurzaam te zijn, zodat hij met ingang van die datum ingevolge artikel 47 van de Wet WIA recht had op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.

4.2.

Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Volgens het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.

4.3.

Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv appellant met ingang van de datum in geding niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt heeft geacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in haar rapport van 28 september 2012 uitdrukkelijk ingegaan op de vraag of door de ingezette medische behandeling verbetering was te verwachten met betrekking tot de aangenomen beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid. Daarbij heeft zij de voorhanden zijnde medische informatie betrokken. Op grond daarvan heeft zij ingeschat en overtuigend beargumenteerd, mede in haar besluitvorming betrekkend de informatie afkomstig uit de behandelend sector, dat voor appellant binnen een jaar na de nekhernia-operatie en de daarop volgende revalidatiebehandeling herstel van zijn functionele mogelijkheden verwacht kon worden. Door deze handelwijze heeft zij een voldoende concrete en individuele onderbouwing gegeven van het mogelijke resultaat van de door appellant gevolgde behandelingen. Terecht heeft de rechtbank geen reden gezien voor twijfel aan de juistheid van de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep nu appellant niet heeft onderbouwd dat de inschatting van die arts ondeugdelijk was. Duurzame arbeidsongeschiktheid kan ook niet worden gestoeld op de door appellant ter hoorzitting vermelde psychische klachten. Daarover heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep immers gesteld dat het hier, evenals de verzekeringsarts vaststelde, gaat om coping en dat geen sprake was van psychopathologie. In verband met de psychische klachten zijn dan ook geen beperkingen vastgesteld.Van de zijde van appellant zijn in beroep en hoger beroep geen medische gegevens overgelegd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat de verzekeringsartsen de psychische gesteldheid van appellant op de datum in geding hebben miskend.

5. Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. Aangevallen uitspraak I moet worden bevestigd.

6. Er is met betrekking tot aangevallen uitspraak I geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Aangevallen uitspraak II

7. Op 18 juni 2012 heeft het Uwv een werkplan opgesteld. In het werkplan heeft het Uwv onder het kopje ”Wat verwachten wij van u” opgenomen dat appellant een aanbod voor algemeen geaccepteerd werk aanneemt, dat appellant zich houdt aan afspraken met het WERKbedrijf en dat appellant wijzigingen in zijn persoonlijke situatie doorgeeft aan het Uwv. Onder het kopje “Informatie” heeft het Uwv opgenomen dat appellant zelf zijn mogelijkheden gaat onderzoeken en zelf gaat informeren bij taxibedrijven naar werk als (parttime)chauffeur. Het bezwaar van appellant tegen het werkplan is bij besluit van eveneens 12 oktober 2012 (bestreden besluit II) ongegrond verklaard, met verwijzing naar een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 10 oktober 2012.

8. De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak II het beroep van appellant tegen bestreden besluit II ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden het werkplan in stand heeft gelaten.

9. In hoger beroep heeft appellant, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat het werkplan van

18 juni 2012 niet berust op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. Appellant verzoekt een deskundige te benoemen.

10. Het oordeel van de Raad over aangevallen uitspraak II.

10.1.

Ten onrechte heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en bestreden besluit II in stand gelaten.

10.2.

Zoals geoordeeld in bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 10 december 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BG8911) is een als een re-integratievisie, als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Wet WIA, te beschouwen werkplan een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in zoverre t het werkplan is gericht op een zelfstandig rechtsgevolg. Daarvan kan sprake zijn als de uit de wet voortvloeiende rechten en verplichtingen in het werkplan zodanig helder, inzichtelijk, ondubbelzinnig en voldoende bepaald zijn geformuleerd dat kan worden gesteld dat met het werkplan is beoogd een zelfstandig rechtsgevolg te doen ontstaan.

10.3.

De Raad is van oordeel dat de verplichtingen die in het werkplan zijn opgenomen niet voldoen aan de vereisten die de Raad daaraan heeft gesteld in de in 10.2 vermelde uitspraak omdat de verplichtingen die voortvloeien uit de wet niet helder, inzichtelijk, ondubbelzinnig en voldoende bepaald zijn geconcretiseerd. Zo wordt in het werkplan niet duidelijk gemaakt of met “het zelf gaan informeren bij taxibedrijven voor werk” wordt bedoeld dat appellant moet gaan solliciteren. Evenmin wordt voorgeschreven hoe vaak appellant moet informeren naar werk. Voor de verplichtingen die zijn vermeld onder het kopje “Wat verwachten wij van u” geldt dat zij niet meer dan een opsomming bevatten van enkele verplichtingen uit de Wet WIA. Gelet op een en ander kan de Raad de stelling van het Uwv in de brief van 30 december 2014 - naar aanleiding van vragen van de Raad - dat appellant in het werkplan specifieke aanwijzingen heeft gekregen dat hij zelf bij taxibedrijven moet gaan solliciteren naar de functie van chauffeur, niet onderschrijven.

10.4.

Gezien hetgeen is overwogen in 10.1 tot en met 10.3 heeft de rechtbank bij aangevallen uitspraak II het beroep tegen bestreden besluit II ten onrechte ongegrond verklaard. Aangevallen uitspraak II zal worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen bestreden besluit II gegrond verklaren, en het bezwaar tegen het werkplan niet-ontvankelijk verklaren.

11. Gelet op overweging 10.4 acht de Raad termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in bezwaar, in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 2.450,- , te weten € 980,- voor verleende rechtsbijstand in bezwaar (bezwaarschrift en verschijnen ter hoorzitting), € 980,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (beroepschrift en verschijnen ter zitting) en € 490,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (hoger beroepschrift).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

bevestigt de aangevallen uitspraak met procedurenummer 12/3741;

-

vernietigt de aangevallen uitspraak met procedurenummer 12/3743;

-

verklaart het beroep tegen het besluit van 12 oktober 2012 gegrond en vernietigt dit besluit;

-

verklaart het bezwaar tegen het werkplan van 18 juni 2012 niet-ontvankelijk;

-

veroordeelt het Uwv met betrekking tot de aangevallen uitspraak met procedurenummer 12/3743 tot betaling van de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.450,-;

-

bepaalt dat het Uwv met betrekking tot de aangevallen uitspraak met procedurenummer 12/3743 aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt, in totaal € 160,-.

Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2015.

(getekend) C.W.J. Schoor

(getekend) H.J. Dekker