Home

Centrale Raad van Beroep, 24-03-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:876, 13-6853 WWB

Centrale Raad van Beroep, 24-03-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:876, 13-6853 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
24 maart 2015
Datum publicatie
25 maart 2015
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2015:876
Zaaknummer
13-6853 WWB

Inhoudsindicatie

Langdurigheidstoeslag terecht afgewezen vanwege (geringe) overschrijding van het netto toetsbedrag.

Uitspraak

13/6853 WWB, 14/2 WWB

Datum uitspraak: 24 maart 2015

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 8 november 2013, 12/2808 (aangevallen uitspraak 1), en van 20 november 2013, 13/2644 (aangevallen uitspraak 2)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.S. Vlieger, advocaat, hoger beroepen ingesteld.

Het college heeft verweerschriften ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2015. Namens appellant is mr. Vlieger verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door F.H.W. Fris.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant ontvangt een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).

1.2.

Op 2 januari 2012 heeft appellant een aanvraag ingediend voor een langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB) over het jaar 2011.

1.3.

Bij besluit van 18 januari 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 april 2012 (bestreden besluit 1), heeft het college deze aanvraag afgewezen op de grond dat het inkomen van appellant in de jaren 2008, 2009 en 2010 hoger is geweest dan 110% van het voor hem geldend sociaal minimum. Het inkomen van appellant lag in die jaren met bedragen van respectievelijk € 11,-, € 127,- en € 201,- boven het toetsbedrag. Het college hanteert daarbij het fiscale inkomen van appellant. In het bestreden besluit heeft het college verder opgemerkt dat ook bij een netto inkomenstoets het netto inkomen van appellant hoger is dan 110% van het netto sociaal minimum.

1.4.

Op 24 december 2012 heeft appellant een aanvraag ingediend voor een langdurigheidstoeslag over het jaar 2012.

1.5.

Bij besluit van 23 januari 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 april 2013 (bestreden besluit 2), heeft het college deze aanvraag afgewezen op de grond dat het inkomen van appellant in het jaar 2010 hoger is geweest dan 110% van het voor hem geldend sociaal minimum.

2.1.

Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.

2.2.

Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond verklaard, het bestreden besluit 2 vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft - samengevat weergegeven - overwogen dat het toetsbedrag geen bruto, maar een netto toetsbedrag betreft. Onder de bijstandsnorm wordt immers de wettelijke netto norm verstaan. Nu het college in het bestreden besluit ten onrechte is uitgegaan van een bruto toetsbedrag, komt dit besluit voor vernietiging in aanmerking. Niet in geschil is dat het netto inkomen van appellant over 2010 hoger is dan het (netto) toetsbedrag over dat jaar. De rechtbank heeft daarom aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen de aangevallen uitspraak 1 en tegen de aangevallen uitspraak 2, voor zover daarbij de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten. Appellant heeft daartoe, samengevat, aangevoerd dat slechts sprake was van een geringe overschrijding van het toetsbedrag. Hij wijst er daarbij op dat zijn netto-inkomen in 2008 iets onder de norm van 110% van de toepasselijke bijstandsnorm lag en in 2009 en 2010 iets erboven, hetgeen tot een toekenning van de langdurigheidstoeslag had moeten leiden.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de WWB, zoals dat ten tijde van belang luidde, verleent het college op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen heeft en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht op inkomensverbetering.

4.2.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de WWB, zoals dat ten tijde van belang luidde, stelt de gemeenteraad bij verordening regels vast met betrekking tot het verlenen van langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de WWB. De in deze bepaling bedoelde verordening is de Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand van de gemeente Amsterdam (Verordening), zoals die vanaf 1 januari 2009 geldt.

4.3.

In artikel 2, eerste lid, onder a, van de Verordening is bepaald, voor zover hier van belang, dat de aanvrager die op de peildatum langdurig aangewezen is geweest op een laag inkomen in aanmerking komt voor de langdurigheidstoeslag. In artikel 1, aanhef en onder f, van de Verordening is bepaald dat onder langdurig de periode van drie opeenvolgende kalenderjaren die voorafgaat aan het verstrekkingsjaar wordt bedoeld. Artikel 3 van de Verordening bepaalt dat een laag inkomen een fiscaal inkomen is dat jaarlijks gemiddeld niet hoger is geweest dan 110% van de voor het huishouden geldend IOAW-grondslag. Uit de toelichting bij de Verordening blijkt dat de gemeenteraad heeft gekozen voor de grens die geldt voor het gemeentelijk armoedebeleid, die in Amsterdam ligt op 110% van het sociaal minimum. Daarbij is gekozen de inkomens aan de hand van jaaropgaves te toetsen en voor een bruto benadering. Waar dat niet mogelijk is, kan gewerkt worden met bruto maandbedragen of zo nodig met netto bedragen.

4.4.

Ten aanzien van de aanvraag voor een langdurigheidstoeslag over het jaar 2011 loopt de in artikel 1, aanhef en onder f, van de Verordening vermelde referteperiode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 en van de aanvraag voor een langdurigheidstoeslag over het jaar 2012 van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011.

4.5.

Niet in geschil is dat het bruto-inkomen van appellant in beide referteperioden over in ieder geval twee jaren hoger was dan het in de Verordening opgenomen toetsbedrag. Ook uitgaande van de door appellant gemaakte berekening van zijn netto maandinkomen was zijn inkomen in beide referteperioden hoger dan 110% van het voor hem geldende netto toetsbedrag. Vaststaat verder dat appellant uitgaande van zijn berekening in ieder geval in de jaren 2009 en 2010 maandelijks beschikte over een netto inkomen hoger dan het netto toetsbedrag. De overschrijding bedraagt in die berekening € 2,11 tot € 4,79 per maand.

4.6.

De grond van appellant dat slechts sprake was van een geringe overschrijding, zodat het college overeenkomstig de uitspraak van de Raad van 30 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL9744, aanleiding had moeten zien om af te wijken van de bepalingen van de Verordening, slaagt niet. Het gaat hier, anders dan in die uitspraak, niet om de situatie dat het inkomen van appellant in enkele maanden in de referteperiode - kennelijk uitsluitend als gevolg van belastingheffing en/of vakantietoeslag - enkele eurocenten of enkele euro’s hoger uitviel dan de van toepassing zijnde norm. Het maandinkomen van appellant was in ieder geval in de jaren 2009 en 2010 structureel hoger dan het voor hem van toepassing zijnde toetsbedrag. Het enkele feit dat het maandinkomen van appellant slechts in geringe mate hoger is geweest dan het op hem van toepassing zijnde toetsbedrag levert om die reden dan ook geen grond op om af te wijken van het bepaalde in artikel 2 van de Verordening (vergelijk de uitspraak van de Raad van 31 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX7178).

4.7.

Uit 4.5 en 4.6 volgt dat de hoger beroepen niet slagen, zodat de aangevallen uitspraak 1 en de aangevallen uitspraak 2, voor zover aangevochten, moeten worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- bevestigt de aangevallen uitspraak 1;

- bevestigt de aangevallen uitspraak 2 voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en G.M.G. Hink en

M. ter Brugge als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2015.

(getekend) W.F. Claessens

(getekend) C. Moustaine