Home

Centrale Raad van Beroep, 12-04-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1313, 13/5114 WWB

Centrale Raad van Beroep, 12-04-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1313, 13/5114 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
12 april 2016
Datum publicatie
19 april 2016
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2016:1313
Zaaknummer
13/5114 WWB

Inhoudsindicatie

Terechte intrekking bijstand. Kasstortingen en overschrijvingen. Middelen.

Uitspraak

13/5114 WWB

Datum uitspraak: 12 april 2016

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 september 2013, 13/2543 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.O. Wattilete, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 18 januari 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant ontving vanaf 21 augustus 2008 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.

1.2.

Naar aanleiding van een melding van Werkplein Zuidoost, dat appellant zonder bericht niet verschijnt op oproepen van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI), heeft de DWI een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader hebben medewerkers van de DWI onder meer dossieronderzoek gedaan, appellant op 31 januari 2013 gehoord en afschriften van zijn privérekening en zijn gezamenlijke rekening met [B.] (B) opgevraagd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport van 13 februari 2013.

1.3.

De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 19 februari 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 april 2013 (bestreden besluit), de bijstand met ingang van 31 januari 2013 in te trekken. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat sprake is van oncontroleerbare inkomsten en dat appellant, door geen duidelijkheid te verschaffen over de stortingen en overschrijvingen op zijn privérekening en de gezamenlijke rekening, de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Als gevolg daarvan kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat hij voldoende objectieve en verifieerbare gegevens heeft verstrekt ten aanzien van de stortingen en overschrijvingen op zijn privérekening en de gezamenlijke rekening. Uit de verklaring van [R.] (R) blijkt dat de gokwinsten onder meer zijn gebruikt om het negatieve banksaldo van appellant aan te zuiveren.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Vast staat dat op de privérekening en de gezamenlijke rekening diverse kasstortingen hebben plaatsgevonden. Voorts zijn er diverse overschrijvingen geweest van de gezamenlijke rekening en de bankrekeningen van B en van [O.] (O) naar de privérekening. Ten slotte zijn er overschrijvingen geweest van de bankrekeningen van B en O naar de gezamenlijke rekening.

4.2.

Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1450) worden kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de WWB beschouwd. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand is gedaan, is voorts sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de WWB.

4.3.

De beroepsgrond dat appellant voldoende objectieve en verifieerbare gegevens heeft verstrekt ten aanzien van de stortingen en overschrijvingen op zijn privérekening en de gezamenlijke rekening, slaagt niet. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de stortingen en overschrijvingen onder meer gokwinsten betreffen waarmee hij het saldo op zijn bankrekening aanzuiverde. Uit de daartoe in hoger beroep overgelegde verklaring van R blijkt slechts dat R een aantal keren met appellant naar het casino is geweest en dat appellant toen een aantal keren heeft gewonnen, maar daarin staat niets vermeld over de hoogte van eventueel ontvangen gokwinsten en wat appellant daarmee heeft gedaan. Voor zover appellant heeft aangevoerd dat de stortingen en overschrijvingen geleende bedragen betreffen, leidt dat niet tot een ander oordeel dan in 4.2 is opgenomen. Een geldlening is immers in artikel 31, tweede lid, van de WWB niet uitgezonderd van het middelenbegrip. Voorts worden periodieke betalingen van derden aan bijstandsontvangers - waarover vrijelijk kan worden beschikt, ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt - naar vaste rechtspraak als inkomen van de bijstandontvanger aangemerkt (uitspraak van 25 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3872).

4.4.

Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de kasstortingen en bijschrijvingen op de privérekening en de gezamenlijke rekening als in aanmerking te nemen inkomsten dienen te worden beschouwd. Appellant heeft de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden door hiervan bij het college geen melding te maken. Als gevolg daarvan kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.

4.5.

Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut als voorzitter en M. ter Brugge en

J.H.M. van de Ven als leden, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2016.

(getekend) E.C.R. Schut

(getekend) R.G. van den Berg

HD