Centrale Raad van Beroep, 01-11-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3871, 15/8541 PW
Centrale Raad van Beroep, 01-11-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3871, 15/8541 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 1 november 2016
- Datum publicatie
- 1 november 2016
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2016:3871
- Zaaknummer
- 15/8541 PW
Inhoudsindicatie
Gezamenlijk hoofdverblijf in verband met zorgbehoefte cq mantelzorg: Appellante woont in bij zoon en schoondochter en kleinkinderen. Toepassing kostendelersnorm in verband met driepersoonshuishouden. De wetgever heeft er bewust voor gekozen de kostendelersnorm ook van toepassing te laten zijn op personen die woning delen met een bloedverwant in de eerste of tweede graad waarbij sprake is van zorgbehoefte. Dat de zoon bij wie appellante inwoont haar de benodigde zorg geeft kan er niet toe leiden dat van toepassing kostendelersnorm wordt afgezien.
Uitspraak
15 8541 PW
Datum uitspraak: 1 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
8 december 2015, 15/5804 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft R. Gadjiedas hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2016. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante ontvangt een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet en bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling), laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW).
Bij besluit van 10 juni 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 juli 2015 (bestreden besluit), heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellante met ingang van 1 juli 2015 beëindigd. Aan deze besluitvorming ligt het volgende ten grondslag. Met de invoering van de PW op 1 januari 2015 is de kostendelersnorm (artikel 22a van de PW) geïntroduceerd. Appellante verblijft met haar zoon, haar schoondochter en haar kleinkinderen in dezelfde woning. Omdat appellante de woning deelt met drie personen ouder dan 21 jaar en zij met hen kosten kan delen, wordt de norm overeenkomstig artikel 22a van de PW en met inachtneming van het toepasselijke overgangsrecht per 1 juli 2015 verlaagd. Als gevolg van die verlaging heeft appellante per 1 juli 2015 een inkomen dat het nieuwe normbedrag overschrijdt, zodat zij vanaf dat moment geen recht meer heeft op een AIO-aanvulling.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Met ingang van 1 januari 2015 is de PW in de plaats gekomen van de Wet werk en bijstand en is met artikel 22a van de PW de “kostendelersnorm” ingevoerd. In deze zaak is van toepassing de tekst van deze bepaling zoals die luidde tot 1 januari 2016. Volgens het eerste lid van deze bepaling, is, indien de belanghebbende met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, de norm per kalendermaand voor de belanghebbende, behoudens de uitzonderingssituaties zoals genoemd in het derde en vierde lid:
((40% + A × 30%) / A) × B
Hierbij staat A voor het totaal aantal meerderjarige personen dat in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en B voor de rekennorm als bedoeld in het tweede lid.
Aan de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 22a van de PW
(Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nr. 3, blz. 3 t/m 8) ontleent de Raad dat de wetgever met de introductie van de kostendelersnorm heeft beoogd dat bij de vaststelling van de toepasselijke bijstandsnorm direct rekening wordt gehouden met de voordelen van het kunnen delen van de kosten met één of meer personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Dat in de bijstandswetgeving met die voordelen rekening wordt gehouden is niet nieuw. De bijstandssystematiek tot de invoering van de kostendelersnorm ging er ook al van uit dat personen met een hoofdverblijf in dezelfde woning kosten met elkaar kunnen delen. De bij de uitvoering van de bijstandswetgeving betrokken bestuursorganen hadden tot de inwerkingtreding van de PW in een dergelijke situatie de plicht om overeenkomstig een daartoe vastgestelde verordening de bijstandsuitkering aan te passen door het al dan niet toekennen van een toeslag op, of het toepassen van een verlaging van, de toepasselijke bijstandsnorm. Hierbij werd echter geen rekening gehouden met het aantal kosten delende medebewoners binnen een woning, terwijl de mate waarin de gemiddelde kosten per persoon dalen door het hoofdverblijf houden in dezelfde woning, wel afhankelijk is van het aantal in de woning verblijvende personen met wie de kosten kunnen worden gedeeld. Met de invoering van de kostendelersnorm heeft de wetgever rekening willen houden met de schaalvoordelen, die groter zijn naarmate er meer kosten delende medebewoners zijn. De wetgever heeft dit rechtstreeks in de toepasselijke bijstandsnorm tot uitdrukking willen laten komen. Door invoering van de kostendelersnorm blijft volgens de wetgever de vangnetfunctie van de bijstand gewaarborgd, blijft een individueel recht op bijstand behouden, blijft het lonend om te werken en wordt een bijdrage geleverd om de schatkist van de overheid op orde te brengen.
Bij toepassing van de kostendelersnorm speelt de aard van het inkomen van elk van de kosten delende medebewoners geen rol. Evenmin is relevant de vraag of die medebewoners de kosten feitelijk delen en of elk van hen daadwerkelijk bijdraagt in die kosten. In dit verband wordt verwezen naar vaste rechtspraak (uitspraak van 3 juli 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA9386) die ook onder de werking van de PW zijn gelding behoudt. Voorts is in de wetsgeschiedenis nadrukkelijk overwogen dat de voordelen waarmee de kostendelersnorm rekening houdt, los staan van de redenen waarom men de woning deelt (Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nr. 19, blz. 15-16).
In artikel 22a, derde en vierde lid, van de PW is geregeld in welke situaties de kostendelersnorm niet van toepassing is. In het derde lid is opgenomen in welke situatie de kostendelersnorm in het geheel niet op een belanghebbende van toepassing is en in het vierde lid is opgenomen welke personen niet als kosten delende medebewoners in aanmerking worden genomen bij de berekening van de kostendelersnorm voor een belanghebbende.
Appellante heeft betoogd dat de kostendelersnorm in haar geval, gelet op haar medische situatie en de omstandigheid dat haar zoon de in verband daarmee noodzakelijke zorg verleent, niet mag worden toegepast. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat appellante niet betwist dat het bepaalde in artikel 22a, eerste lid, van de PW in haar geval van toepassing is en dat zij niet valt onder de uitzonderingssituaties zoals genoemd in artikel 22a, derde en vierde lid, van de PW. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om de kostendelersnorm ook van toepassing te laten zijn op personen die een woning delen met een bloedverwant in de eerste of tweede graad en waarbij sprake is van een zorgbehoefte (Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nr. 19, blz. 15-16). De medische situatie van appellante en de in verband daarmee benodigde zorg, die door haar zoon wordt verleend, kunnen er daarom niet toe leiden dat van toepassing van de kostendelersnorm wordt afgezien.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.