Centrale Raad van Beroep, 28-01-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:397, 14/6549 Wajong
Centrale Raad van Beroep, 28-01-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:397, 14/6549 Wajong
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 28 januari 2016
- Datum publicatie
- 4 februari 2016
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2016:397
- Zaaknummer
- 14/6549 Wajong
Inhoudsindicatie
De weigering van het Uwv om appellante toestemming te verlenen om met behoud van haar Wajong-uitkering te verhuizen naar Portugal houdt in rechte stand.
Uitspraak
14/6549 Wajong
Datum uitspraak: 27 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 oktober 2014, 14/341 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Türk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Türk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.P.F. Oosterbos.
OVERWEGINGEN
Sinds 1991 ontvangt appellante wegens psychische klachten een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij brief van 8 september 2011 heeft appellante het Uwv verzocht om met behoud van haar Wajong-uitkering te mogen verhuizen naar Portugal. Bij besluit van 19 september 2011 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen. Het bezwaar van appellante heeft het Uwv bij besluit van 2 april 2012 ongegrond verklaard.
De echtgenoot van appellante ontvangt sinds 2 oktober 2012 een IVA-uitkering.
Bij brief van 2 september 2013 heeft appellante het Uwv opnieuw verzocht om haar toestemming te verlenen om met behoud van haar Wajong-uitkering te mogen verhuizen naar Portugal. Dit verzoek van appellante heeft het Uwv bij besluit van 17 september 2013 opnieuw afgewezen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de eerdere beslissing blijft gehandhaafd.
Appellante heeft tegen het besluit van 17 september 2013 bezwaar gemaakt. Appellante heeft betoogd dat haar echtgenoot om medische redenen genoodzaakt is om naar Portugal te verhuizen en dat haar echtgenoot voor zijn verzorging afhankelijk is van haar en zij daarom met hem mee moet verhuizen.
Bij besluit van 16 december 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van
17 september 2013, onder aanpassing van de motivering, gehandhaafd. Het Uwv heeft zich daarbij, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, op het standpunt gesteld dat er geen medische noodzaak is voor de echtgenoot van appellante om naar Portugal te verhuizen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit getoetst aan artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong alsmede aan het negende lid van die bepaling, in verbinding met artikel 2 van het Besluit beleidsregels voortzetting
Wajong-uitkering buiten Nederland (Stcrt. 2 mei 2003, nr. 84, blz. 17, hierna: het Besluit,). De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsartsen dat verhuizing naar Portugal niet noodzakelijk is. Appellante heeft geen medische stukken ingebracht waaruit blijkt dat wel sprake is van een medische noodzaak voor de verhuizing. Ook anderszins zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen zwaarwegende redenen aanwezig om toepassing te kunnen geven aan de hardheidsclausule van artikel 2 van het Besluit.
In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat zij zwaarwegende redenen heeft om met behoud van haar Wajong-uitkering buiten Nederland te gaan wonen. Appellante meent dat de hardheidsclausule voor haar dient te gelden omdat haar echtgenoot om medische redenen genoodzaakt is om naar Portugal te verhuizen. Omdat appellante van zijn verzorging afhankelijk is, moet zij hem naar Portugal volgen. Voorts heeft appellante als zwaarwegende reden aangevoerd dat het niet toepassen van de hardheidsclausule leidt tot schending van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarin ligt besloten het recht op “family life”. Zonder behoud van haar Wajong-uitkering kan appellante niet bij haar echtgenoot wonen en zal het gezin worden gescheiden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In geschil is of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de weigering van het Uwv om appellante toestemming te verlenen om met behoud van haar Wajong-uitkering te verhuizen naar Portugal in rechte stand kan houden.
In artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) is bepaald dat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Het Uwv kan dit zogenoemde exportverbod van een Wajong-uitkering op grond van het negende lid van dit artikel buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Het exportverbod van de Wajong-uitkering is uitgangspunt en de zogenoemde hardheidsclausule kan slechts in uitzonderlijke situaties toepassing vinden.
Het Uwv heeft in het Besluit aangegeven in welke gevallen en op welke wijze door hem uitvoering zal worden gegeven aan deze hardheidsclausule. In artikel 2 van dit Besluit is bepaald dat van een onbillijkheid van overwegende aard sprake is indien de jonggehandicapte zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het beëindigen van het recht op uitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende redenen worden in ieder geval aangemerkt:
a. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
b. het aanvaarden van arbeid met enig re-integratieperspectief;
c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
Het Uwv heeft, onder meer in de toelichting bij het Besluit, aangegeven dat de hardheidsclausule steeds aan de hand van de omstandigheden van het individuele geval moet worden toegepast. Ook in andere dan de drie hiervoor genoemde situaties kan er grond zijn voor toepassing van de hardheidsclausule. Daarom moet in alle gevallen beoordeeld worden of sprake is van zwaarwegende redenen en of het beëindigen van de uitkering een aanmerkelijk nadeel betekent.
De door en namens appellante aangevoerde omstandigheden waarom zij buiten Nederland wenst te wonen kunnen niet gerangschikt worden onder één of meer van de drie in artikel 2 van het Besluit genoemde gevallen. Niet gebleken is dat er tussen appellante en haar echtgenoot sprake is van wederzijdse verzorgingsafhankelijkheid en dat er een (medische) noodzaak is om buiten Nederland te gaan wonen. Appellante heeft geen stukken overgelegd waaruit dat blijkt. De enkele stelling van appellante dat verhuizing naar een warmer klimaat noodzakelijk is voor haar echtgenoot omdat een droger en warmer klimaat tot een verlichting van zijn klachten leidt, is onvoldoende reden om de hardheidsclausule toe te passen.
Zie onder meer de uitspraken van de Raad van 7 februari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC5205 en 3 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX3740.
Ook anderszins zijn er geen omstandigheden die een grondslag kunnen vormen voor toepassing van de hardheidsclausule. Het feit dat bij appellante de begrijpelijke wens bestaat om, samen met haar kinderen, samen te leven met haar echtgenoot, die inmiddels sinds juli 2015 in Portugal woont, is niet zo’n omstandigheid. Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat sprake is van een ongerechtvaardigde schending van artikel 8 van het EVRM. Het staat appellante immers vrij om al dan niet naar Portugal te verhuizen. De verhuizing naar het buitenland heeft consequenties voor haar Wajong-uitkering. Daarmee is echter niet gegeven dat het bestreden besluit inbreuk maakt op het recht op familie- en gezinsleven als omschreven in artikel 8 van het EVRM. De verhuizing van appellantes echtgenoot naar Portugal berust op een eigen keuze zonder dat van een objectieve en dwingende noodzaak daartoe is gebleken.
Evenmin is sprake van ongerechtvaardigde ongelijke behandeling van
Wajong-gerechtigden ten opzichte van rechthebbenden op een WAO/WIA/WAZ uitkering. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 28 april 2010, ECLI:NL:CVRB:2010:BM3440. In die uitspraak heeft de Raad geoordeeld dat er ten opzichte van personen met een WAO/WIA/WAZ uitkering geen sprake is van in rechtens relevante mate vergelijkbare gevallen, alleen al omdat laatst genoemde uitkeringen gebaseerd zijn op premiebetaling en de Wajong-uitkering niet. Dat voor uitkeringen op grond van andere wetten verschillende voorwaarden gelden, leidt niet tot het oordeel dat van ongerechtvaardigd onderscheid gesproken kan worden.
De overwegingen 4.1 tot en met 4.7 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en E.W. Akkerman en F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van M.A.E. Adamsson als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2016.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) M.A.E. Adamsson