Centrale Raad van Beroep, 03-08-2012, BX3740, 10-6935 Wajong
Centrale Raad van Beroep, 03-08-2012, BX3740, 10-6935 Wajong
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 3 augustus 2012
- Datum publicatie
- 7 augustus 2012
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2012:BX3740
- Zaaknummer
- 10-6935 Wajong
Inhoudsindicatie
Weigering toestemming te verlenen om met behoud Wajong-uitkering naar het buitenland te verhuizen. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat in de situatie van appellant niet gesproken kan worden van een onbillijkheid van overwegende aard indien de Wajong-uitkering van appellant niet naar Suriname geëxporteerd kan worden. Ook met de in hoger beroep overgelegde verklaringen van de psychiaters is appellant er niet in geslaagd het bestaan van een medisch objectiveerbare en dwingende noodzaak tot het ondergaan van een medische behandeling van enige duur in Suriname aannemelijk te maken. Het beroep van appellant op een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling van Wajong-gerechtigden ten opzichte van rechthebbenden op een WAO/WIA/WAZ-uitkering slaagt niet.
Uitspraak
10/6935 Wajong
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 november 2010, 10/1692 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 3 augustus 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J.A. Bosch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bosch. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.K. Dekker.
OVERWEGINGEN
1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) zoals die luidden tot 1 januari 2010.
2.1. Appellant, geboren in 1959, is in 1975 vanuit Suriname naar Nederland gekomen. Aan hem is met ingang van 28 juli 1977 een uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% in verband met een psychiatrische aandoening. In 1998 is de AAW-uitkering van appellant op grond van het overgangsrecht bij de Wajong omgezet in een uitkering op grond van die wet, berekend naar dezelfde mate van arbeidsongeschiktheid.
2.2. In december 2008 heeft appellant het Uwv verzocht hem toestemming te geven om met behoud van zijn Wajong-uitkering naar Suriname te verhuizen.
2.3. Bij besluit van 3 november 2009 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat zijn Wajong-uitkering zal worden beëindigd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij buiten Nederland is gaan wonen, omdat beëindiging van de uitkering in zijn geval niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.4. Het door appellant tegen dit besluit aangevoerde bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 12 april 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een medische beoordeling van een bezwaarverzekeringsarts ten grondslag. Deze is tot de conclusie gekomen dat er geen dwingende medische noodzaak is tot behandeling in Suriname.
3.1. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank onder meer overwogen dat uit de beschikbare informatie niet blijkt van een medisch objectiveerbare noodzaak voor een verhuizing naar Suriname. De door appellant ervaren kwaliteit van leven in Suriname kan geen doorslaggevende betekenis hebben bij de beoordeling van de hardheidsclausule.
3.2. Voorts heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 28 april 2010, gepubliceerd onder LJN BM3440, de grond weerlegd dat het stellen van de woonplaatseis in de Wajong leidt tot indirecte discriminatie op grond van nationaliteit. Ook van ongelijke behandeling van personen met een Wajong-uitkering ten opzichte van personen met een WAO- of WIA-uitkering, zoals door appellant gesteld, is volgens de rechtbank geen sprake.
4. Appellant heeft dit oordeel in hoger beroep betwist. Hij baseert zich daarbij op een brief van 19 februari 2011 van de door hem geraadpleegde psychiater dr. W.H. Lionarons, die heeft gemeld dat er “aanwijzingen (zijn) dat betrokkenes depressieve stoornis en psychotische stoornis in Nederland (veel) ernstiger zijn dan in Suriname” en dat behandeling in Suriname mede daarom de voorkeur heeft. Voorts beroept appellant zich op een brief van de hem behandelende psychiater R.W. Jessurun van 11 juni 2012.
Ten slotte heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat door de hardheidsclausule niet toe te passen in strijd wordt gehandeld met artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en met het Eerste protocol bij het EVRM, waarbij het uitkeringsrecht als een eigendomsrecht wordt gezien.
5.1. De Raad overweegt met betrekking tot de aangevallen uitspraak het volgende.
5.2. Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat in het geval van appellant geen sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard, zodat de weigering van het Uwv om toepassing te geven aan de in artikel 17, zevende lid, van de Wajong opgenomen hardheidsclausule in rechte stand kan houden.
5.3. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat in de situatie van appellant niet gesproken kan worden van een onbillijkheid van overwegende aard indien de Wajong-uitkering van appellant niet naar Suriname geëxporteerd kan worden. De overwegingen die de rechtbank tot dit oordeel hebben geleid zijn juist.
Ook met de in hoger beroep overgelegde verklaringen van de psychiaters Lionarons en Jessurun is appellant er niet in geslaagd het bestaan van een medisch objectiveerbare en dwingende noodzaak tot het ondergaan van een medische behandeling van enige duur in Suriname aannemelijk te maken. Aan de omstandigheid dat appellant een heilzame werking ondervindt van verblijf en behandeling in Suriname kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend bij de beoordeling van de toepassing van de hardheidsclausule (zie de uitspraak van de Raad van 21 augustus 2008, gepubliceerd onder LJN BE9061).
5.4. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat het beroep van appellant op een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling van Wajong-gerechtigden ten opzichte van rechthebbenden op een WAO/WIA/WAZ-uitkering niet slaagt. Appellant stelt zich op een onjuist feitelijk standpunt dat sprake is van gelijke gevallen. De rechtbank heeft terecht verwezen naar de uitspraak van de Raad van 28 april 2010, gepubliceerd onder LJN BM3440.
5.5. Aan de stelling van appellant dat het niet toepassen van de hardheidsclausule leidt tot discriminatie op grond van artikel 14 EVRM en artikel 26 IVBPR gaat de Raad voorbij reeds vanwege het ontbreken van enige onderbouwing daarvan.
5.6. Gelet op 5.2 tot en met 5.5 treft het hoger beroep van appellant geen doel.
De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en H. Bolt en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2012.
(getekend) J. Brand
(getekend) L. van Eijndthoven
EV