Home

Centrale Raad van Beroep, 24-02-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:740, 14/287 ZW

Centrale Raad van Beroep, 24-02-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:740, 14/287 ZW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
24 februari 2016
Datum publicatie
3 maart 2016
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2016:740
Zaaknummer
14/287 ZW

Inhoudsindicatie

Appellante is niet in staat één van de functies te vervullen. Door het Uwv zijn alsnog nader functies geselecteerd. Deze handelwijze verdraagt zich niet met de vaste rechtspraak betreffende de maatstaf arbeid als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de ZW. Daarom kunnen de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit niet in stand blijven. Toewijzing schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.

Uitspraak

14/287 ZW

Datum uitspraak: 24 februari 2016

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van

5 december 2013, 13/754 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. Degelink hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Appellante heeft nadere stukken ingediend.

Het Uwv heeft op die stukken gereageerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2015. Namens appellante is mr. Degelink verschenen, alsmede appellantes echtgenoot. Het Uwv is - met bericht - niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante heeft op 28 februari 2008 uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd. Bij besluit van 29 mei 2008 heeft het Uwv die aanvraag afgewezen. Aan dat besluit ligt een arbeidskundige rapportage van 27 mei 2008 ten grondslag, waarin geconcludeerd is dat appellante niet meer in staat is de voorheen door haar verrichte werkzaamheden van dierenartsassistente te verrichten, maar wel een aantal geselecteerde functies, namelijk portier, bode-bezorger, inpakker, wikkelaar en medewerker linnenkamer. Tegen het besluit van 29 mei 2008 is geen bezwaar gemaakt.

1.2.

Vanuit een situatie dat zij uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontving heeft appellante zich per 3 oktober 2011 ziek gemeld. Terzake van die ziekmelding is aan haar uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.

1.3.

Bij besluit van 10 december 2012 heeft het Uwv appellante bericht dat met ingang van

17 december 2012 geen recht meer bestaat op een ZW-uitkering. Aan dat besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts van 10 december 2012 en van een arbeidsdeskundige van

20 november 2012 ten grondslag. Daarin is overwogen dat appellante tenminste in staat is twee van de in 2008 in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde functies te vervullen, namelijk die van portier en wikkelaar.

1.4.

Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 10 december 2012 is door het Uwv bij besluit van 24 juni 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dat besluit ligt een rapport van 24 juni 2013 ten grondslag van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, die het oordeel van de primaire verzekeringsarts onderschrijft.

2. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft dat beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is verricht, en dat de door appellante ingebrachte medische informatie daar niet aan kan afdoen.

3.1.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de huisarts op 3 december 2012 een flinke ribcontusie heeft vastgesteld. Vanwege de daarmee gepaard gaande pijnklachten kon zij vanaf die datum niet werken. Ook heeft zij aangevoerd dat het Uwv er ten onrechte van uitgaat dat de omvang van haar maatmanfunctie 24 uur per week is. Appellante heeft altijd

32 uur per week gewerkt

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Bij brief van

5 september 2014 is daartoe overwogen dat de in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde functies in beginsel niet geschikt zijn voor appellante, omdat deze een urenomvang kennen van minimaal 30 uur per week, terwijl appellante in staat wordt geacht maximaal 6 uur per dag arbeid te verrichten. Nadere raadpleging van het CBBS heeft echter uitgewezen dat de functie met SBC-code 342021 (portier bij dezelfde werkgever) ook voorkomt met een omvang van 10,45 uur per week, en dat binnen deze SBC-code ook een functie bij een andere werkgever voorkomt met een omvang van 20 uur per week. Voor wat betreft de SBC-code 267050 (wikkelaar) zijn er bij dezelfde werkgever twee dezelfde functies beschikbaar met een omvang van 19 uur per week. Het Uwv is van oordeel dat, nu de in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde functies ook in een kleinere omvang voorkomen, deze functies als maatstaf mogen dienen voor de ZW-beoordeling.

4.1.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.2.

Volgens vaste rechtspraak wordt onder zijn arbeid als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de ZW verstaan het laatstelijk voor het intreden van de ongeschiktheid tot werken verrichte werk. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de Wet WIA. Daarbij is het voldoende indien de hersteldverklaring wordt gedragen door tenminste één van de geselecteerde functies. Zoals de Raad reeds vaker heeft geoordeeld gaat het daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies.

4.3.

De handelwijze van het Uwv – het alsnog in het kader van een ZW-beoordeling nader selecteren van functies, waarvoor appellante geschikt zou zijn – verdraagt zich niet met deze rechtspraak. Conform bovenstaande rechtspraak is in deze slechts maatstaf (één van de) in het kader van de bij de eerdere WIA-beoordeling geselecteerde functies, inclusief de urenomvang van die functies (ECLI:NL:CRVB:2014:35). Nu het Uwv zelf al aangeeft dat appellante niet in staat is één van die functies te vervullen, kunnen de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit niet in stand blijven. Verder kan in het midden worden gelaten of appellante in haar laatst verrichte werkzaamheden van dierenartsassistente 24 uur, dan wel, zoals zij zelf beweert, 32 uur per week heeft gewerkt, nu appellante voor die functie niet meer geschikt is, en vaststaat dat zij de geselecteerde functies niet kan verrichten.

4.4.

Dit betekent dat het hoger beroep slaagt. Zoals volgt uit 4.3 komen de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Uit wat in 4.3 is overwogen volg ook dat deze zaak finaal kan worden beslecht door zelf te voorzien en het primaire besluit van 10 december 2012 waarbij het recht op ziekengeld is beëindigd, te herroepen. Het aan deze besluiten klevende gebrek dat appellante in staat werd geacht één van de bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies met een urenomvang van meer dan 30 uur per week te verrichten, kan immers niet worden hersteld wegens de voor deze ZW-beoordeling geldende maatstaf en niet in geschil is dat appellante maximaal 30 uur per week kan werken.

5. Het verzoek van appellante om veroordeling tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente wordt toegewezen. De wettelijke rente moet worden berekend overeenkomstig de uitspraak van de Raad van 25 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958).

6. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de kosten van appellante. Deze kosten worden begroot op 1 punt in bezwaar, op 2 punten in beroep en op 2 punten in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. Een punt heeft de waarde van € 496,-, dus het gaat om

€ 2.480,- aan kosten van rechtsbijstand. Ook het rapport van de verzekeringsarts

E.C. van der Eijk (€ 820,88) komt voor vergoeding in aanmerking.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

vernietigt de aangevallen uitspraak;

-

verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;

-

vernietigt het bestreden besluit;

-

herroept het besluit van 10 december 2012;

-

bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 162,- vergoedt;

-

veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 3.300,88.

Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en E.W. Akkerman en F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van M.A.E. Adamsson als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2016.

(getekend) J.J.T. van den Corput

(getekend) M.A.E. Adamsson

RB