Centrale Raad van Beroep, 29-03-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1302, 14/5300 WMO
Centrale Raad van Beroep, 29-03-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1302, 14/5300 WMO
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 29 maart 2017
- Datum publicatie
- 6 april 2017
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2017:1302
- Zaaknummer
- 14/5300 WMO
Inhoudsindicatie
Hulp bij het huishouden. Extra hulp voor het doen van boodschappen en extra hulp voor het zemen van de ramen aan de buitenkant van de flat terecht geweigerd. Het hanteren van het uitgangspunt dat een boodschappendienst een voorliggende voorziening is die aan het verstrekken van voorzieningen voor het doen van boodschappen in de weg staat, is niet in strijd met de Wmo (ECLI:NL:CRVB:2014:82). Boodschappendienst is daadwerkelijk beschikbaar. De kosten zijn niet zodanig dat deze in financiële zin niet passend zijn voor een persoon als appellante met een inkomen op het niveau van het sociaal minimum. De rechtbank heeft in dit verband terecht in aanmerking genomen dat appellante de boodschappen kan opsparen. Niet gezegd kan worden dat de kosten van een glazenwasser voor het wassen van de buitenramen in financiële zin niet passend zijn voor een persoon als appellante met een inkomen op het niveau van het sociaal minimum.
Uitspraak
14/5300 WMO
Datum uitspraak: 29 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 augustus 2014, 13/5298 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het gemeenschappelijk orgaan ROGplus Nieuwe Waterweg Noord (ROGplus)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.S. Kerkhof-Pottger hoger beroep ingesteld.
ROGplus heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kerkhof-Pottger en door haar dochter, [naam dochter]. ROGplus heeft zich laten vertegenwoordigen door I. de Vries.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellante heeft lichamelijke beperkingen aan haar nek en rug, beide armen en benen, en zij heeft problemen met haar evenwicht. Zij woont in een flat op de vierde verdieping met drie kamers en een balkon. Appellante ontvangt een bijstandsuitkering.
ROGplus heeft appellante bij besluit van 14 februari 2011 in verband met haar lichamelijke beperkingen in aanmerking gebracht voor hulp bij het huishouden (HH1) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Deze hulp is in natura toegekend voor de periode van 12 februari 2011 tot en met 11 februari 2013 naar een omvang van vier uur per week, waarbij de zorg kan worden geleverd binnen een bandbreedte van vier tot en met 6,9 uur per week.
Naar aanleiding van de aanvraag om verlenging van de hulp heeft ROGplus appellante bij besluit van 5 februari 2013 in aanmerking gebracht voor hulp bij het huishouden (HH1) voor de periode van 12 februari 2013 tot en met 11 februari 2015. Deze hulp is in natura toegekend naar een omvang van vier uur per week, zonder de onder 1.2 genoemde bandbreedte.
Bij besluit van 5 juli 2013 (bestreden besluit) heeft ROGplus het bezwaar tegen het besluit van 5 februari 2013 ongegrond verklaard. Daaraan is, voor zover van belang, ten grondslag gelegd dat er geen aanleiding is om extra hulp aan appellante toe te kennen voor het doen van boodschappen. Volgens ROGplus zijn er namelijk diverse boodschappenservices in Vlaardingen aanwezig waarvan appellante gebruik kan maken. Verder heeft ROGplus zich op het standpunt gesteld dat er ook geen aanleiding is om extra hulp toe te kennen voor het zemen van de ramen aan de buitenkant van de flat, nu daarvoor een algemene voorziening, te weten een glazenwasser, als voorliggend wordt beschouwd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Naar aanleiding van de door appellante in beroep ingediende medische stukken heeft ROGplus opnieuw een medisch advies gevraagd bij de GGD Rotterdam-Rijnland. Uit dit advies van 15 en 16 mei 2014 volgt dat appellante weliswaar beperkingen ondervindt bij het doen van de (zware) boodschappen, maar dat zij wel gebruik kan maken van een boodschappendienst die de boodschappen bezorgt tot in de keuken. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek van de GGD zorgvuldig geweest. Voorts is niet in geschil dat een dergelijke boodschappendienst daadwerkelijk beschikbaar is. Appellante heeft aangevoerd dat zij deze dienst niet kan bekostigen, maar zij heeft deze stelling niet nader onderbouwd en slechts gesteld dat zij moet rondkomen van een bijstandsuitkering. Appellante kan de zware boodschappen opsparen en deze bijvoorbeeld eens per maand laten bezorgen. Een boodschappendienst biedt adequate compensatie, zodat het college zich op het standpunt kan stellen dat hierbij sprake is van een voorliggende voorziening waardoor er geen noodzaak bestaat om hulp bij het doen van boodschappen te indiceren. Verder heeft appellante niet (nader) onderbouwd waarom zij een, eveneens als een voorliggende voorziening aan te merken, glazenwasser niet van haar bijstandsuitkering kan betalen. Hierdoor bestaat er geen noodzaak om extra tijd voor ramenlappen te indiceren.
3. Appellante heeft de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden. Zij is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat een boodschappendienst en een glazenwasser adequate compensatie bieden, aangezien zij deze voorzieningen met haar inkomen niet kan bekostigen. Daartoe heeft zij onder andere overzichten van inkomsten en uitgaven, bankafschriften en nota’s overgelegd. Appellante vindt het verder onjuist dat op haar de bewijslast rust om aan te tonen dat zij een boodschappendienst en een glazenwasser niet kan betalen. Appellante stelt zich op het standpunt dat ROGplus ten onrechte zelf geen gedegen onderzoek heeft gedaan naar haar financiële omstandigheden en naar de vraag in hoeverre zij in staat is om zelf de kosten van deze voorzieningen te betalen. Appellante betwist verder de juistheid van de aan de besluiten ten grondslag liggende medische rapportages. Ter zitting van de Raad heeft zij in dit verband aangevoerd dat zij niet in staat is om de boodschappen op schouderhoogte op te bergen, anders dan is geconcludeerd in het medisch advies van 15 mei 2014 van GGD Rotterdam-Rijnmond.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Appellante heeft ter onderbouwing van haar procesbelang een overzicht verstrekt van door haar dochter in 2013, 2014 en 2015 verleende mantelzorg. Op dit overzicht is vermeld voor hoeveel uur per dag en tegen welk tarief haar dochter zorg heeft verleend. Ter zitting van de Raad is gebleken dat appellante een verhoging van de hulp bij het huishouden wenst te verzilveren teneinde haar dochter voor de verleende zorg te kunnen betalen. Daarmee heeft appellante voldoende aannemelijk gemaakt dat zij belang heeft bij de beoordeling van het hoger beroep.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 15 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:82) is het hanteren van het uitgangspunt dat een boodschappendienst een voorliggende voorziening is die aan het verstrekken van voorzieningen voor het doen van boodschappen in de weg staat, niet in strijd met de Wmo, mits deze boodschappendienst daadwerkelijk beschikbaar is, door de aanvrager financieel kan worden gedragen en adequate compensatie biedt.
Het betoog van appellante dat zij niet in staat is om de boodschappen op schouderhoogte op te bergen, zodat zij niet in staat is om van een boodschappendienst gebruik te maken, slaagt niet. In zijn medisch advies van 15 mei 2014 heeft de arts van GGD Rotterdam-Rijnmond in aanvulling op het eerdere advies van 14 mei 2014 geconcludeerd dat appellante in medisch opzicht van een boodschappendienst gebruik kan maken. Nadat de boodschappendienst de boodschappen tot in de keuken bezorgd heeft, bestaat volgens dit advies in medisch opzicht de mogelijkheid om deze op te bergen. De eventueel zware boodschappen kunnen tot op schouderhoogte in fysiek opzicht weggezet of opgeborgen worden. De Raad ziet geen aanleiding om aan de juistheid van dit advies te twijfelen. Dit advies is tot stand gekomen na gericht lichamelijk onderzoek en bestudering van de beschikbare medische informatie door de arts van GGD Rotterdam-Rijnmond. Verder heeft appellante geen medische stukken ingediend die haar betoog ondersteunen.
De Raad leidt uit het verweerschrift in beroep van 15 oktober 2013 af dat ten tijde in geding onder andere de boodschappendienst van Albert Heijn beschikbaar was en dat de bezorgkosten van deze boodschappendienst € 4,95 per keer bedroegen. Hierbij gold een minimum bestelbedrag van € 70,-. Naar het oordeel van de Raad zijn deze kosten, mede gezien de keuzes die nu eenmaal in de besteding van het beschikbare inkomen moeten worden gemaakt, niet zodanig dat deze in financiële zin niet passend zijn voor een persoon als appellante met een inkomen op het niveau van het sociaal minimum. De rechtbank heeft in dit verband terecht in aanmerking genomen dat appellante de boodschappen kan opsparen.
Wat de kosten van de glazenwasser betreft, komt de Raad tot eenzelfde oordeel. Volgens een door appellante overgelegde offerte van 16 september 2014 van een glazenwasser kost het glazenwassen aan de buitenzijde, € 55,- per keer exclusief btw. Dat bedrag betreft niet alleen het aan de buitenzijde wassen van de ramen van de woning, maar tevens het wassen van de buitenbeglazing van het balkon en de galerij. Uitgaande van de lage frequentie waarmee de ramen van woningen aan de buitenzijde plegen te worden gereinigd en in aanmerking nemend dat de offerte ook andere werkzaamheden omvat, kan, mede gezien de keuzes die nu eenmaal in de besteding van het beschikbare inkomen moeten worden gemaakt, evenmin worden gezegd dat de kosten voor het wassen van de buitenramen in financiële zin niet passend zijn voor een persoon als appellante met een inkomen op het niveau van het sociaal minimum.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner als voorzitter en J.P.A. Boersma en R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2017.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) B. Dogan