Home

Centrale Raad van Beroep, 07-04-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1407, 16/2003 WIA

Centrale Raad van Beroep, 07-04-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1407, 16/2003 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
7 april 2017
Datum publicatie
13 april 2017
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2017:1407
Zaaknummer
16/2003 WIA

Inhoudsindicatie

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering. Zorgvuldige onderzoeken verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.

Uitspraak

16/2003 WIA

Datum uitspraak: 7 april 2017

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

7 maart 2016, 15/3358 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [E.] hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door de heer [E.]. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant is op 22 juni 2012 uitgevallen voor zijn werk als rijwielhersteller wegens psychische klachten en fibromyalgie.

1.2.

Bij besluit van 25 augustus 2014 is hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van

6 augustus 2014. De mate van arbeidsongeschiktheid is hierbij vastgesteld op 38% en de uitkering is toegekend tot en met 5 september 2017. Bij beslissing op bezwaar van

13 mei 2015 (bestreden besluit) is het door appellant tegen het besluit van 25 augustus 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

2.1.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Zij heeft overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Hierbij heeft zij van belang geacht dat zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep lichamelijk onderzoek hebben verricht en dat met de informatie van de behandelend sector rekening is gehouden. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van zijn onderzoeksbevindingen, in combinatie met de voorhanden medische informatie, onder meer van de behandelende psychiater dr. J. Verveer, overtuigend gemotiveerd dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 juli 2014 afdoende rekening is gehouden met de fysieke beperkingen van appellant wegens fibromyalgie en artrose aan de handen evenals met de psychische beperkingen van appellant wegens een depressieve stoornis. De rechtbank is van oordeel dat wat appellant heeft aangevoerd tegenover het gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gewicht in de schaal legt om de twijfelen aan de juistheid van de FML, met name omdat de ingediende medische informatie niet op de datum in geding van

6 augustus 2014 ziet. De omstandigheid dat de bedrijfsarts destijds van mening was dat appellant volledig arbeidsongeschikt was, doet niet af aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Voor inschakeling van een onafhankelijk deskundige heeft de rechtbank dan ook geen aanleiding gezien.

2.2.

Verder heeft de rechtbank overwogen dat de geschiktheid voor appellant van de geselecteerde functies afdoende is toegelicht door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij rapporten van 27 oktober 2015 en 16 december 2015, waarbij met name afdoende is gemotiveerd dat appellant niet beperkt is ten aanzien van autorijden of fietsen (ten behoeve van woon/werkverkeer) noch voor samenwerken en dat de belasting in de geselecteerde functies op tillen, reiken, trillingen, knijpkracht en schroefbewegingen de functionele mogelijkheden van appellant niet overschrijdt.

3.1.

In hoger beroep heeft appellant zeer veel medische stukken ingediend van behandelaars en samengevat aangevoerd dat zowel zijn fysieke beperkingen als zijn psychische beperkingen zijn onderschat en dat onvoldoende rekening is gehouden met de bijwerkingen van zijn medicatie. Hij heeft nogmaals verzocht om inschakeling van een onafhankelijk deskundige. Verder heeft hij erop gewezen dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor hem gelet op de belasting op samenwerken, gedwongen werktempo, tillen, knielen en boven schouderhoogte werken. De in de functies voorkomende precisiewerkzaamheden in een vlot werktempo en het bedienen van een voetpedaal kunnen niet van hem gevergd worden. Ten slotte heeft hij de juistheid van de functieomschrijving en -belasting van de functies inpakster koekjes en medewerker logistiek, zoals deze voorkomen op de uitdraai Resultaat Functiebeoordeling van 6 mei 2015, bestreden en het Uwv verzocht om informatie te verstrekken over de desbetreffende bedrijven in het kader van de beginselen van “fair play” en “equality of arms.”

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit, onder verwijzing naar een nader rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 november 2016.

4.1.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.2.

Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen, nu beiden appellant zowel psychisch als lichamelijk hebben onderzocht en kenbaar rekening hebben gehouden met de voorhanden medische informatie. Ook de overweging van de rechtbank dat wat appellant heeft aangevoerd onvoldoende gewicht in de schaal legt voor twijfel aan de juistheid van de FML, wordt onderschreven. In de FML zijn velerlei beperkingen opgenomen in de rubrieken I en II (persoonlijk en sociaal functioneren) wegens de depressieve stoornis en ook met de fysieke beperkingen van appellant is rekening gehouden door (onder meer) beperkingen aan te nemen ten aanzien van knijp-/grijpkracht van de handen, krachtige schroefbewegingen, reiken, duwen/trekken, tillen/dragen, lopen, zitten, staan en boven schouderhoogte actief zijn. Appellant heeft in beroep en hoger beroep veel medische informatie ingediend. Echter, een deel hiervan was al bekend en is meegewogen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en een deel ziet niet op de datum in geding van 6 augustus 2014. Uit de informatie van de reumatoloog van 11 januari 2016 blijkt dat sprake is van (lichte) artrose aan de handen. Dit doet niet af aan de juistheid van de FML, nu hierin reeds beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van de knijp- en grijpkracht, werken met PC (toetsenbord/muis) en schroefbewegingen van de hand/arm, op basis van de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsartsen. Uit de informatie van de behandelende psychiater blijkt dat na de datum in geding de psychische situatie van appellant is verslechterd, maar dit doet niet af aan de juistheid van de medische beoordeling per 6 augustus 2014. Voor de door appellant gestelde beperking op samenwerken ontbreekt een medische grondslag. Met de voorgeschreven medicatie (clonazepam en Truxal) is rekening gehouden met de in de FML opgenomen beperking voor werk met een verhoogd persoonlijk risico, waarbij de verzekeringsarts heeft toegelicht dat het hierbij gaat om werken op gevaarlijke plaatsen en beroepsmatig besturen van motorvoertuigen. Appellant heeft geen medische informatie ingediend waaruit blijkt dat hij beperkt is ten aanzien van fietsen of autorijden in het kader van woon/werkverkeer.

Verder kan een vervoersvoorziening worden aangevraagd door de werknemer indien het gebruik maken van het openbaar vervoer om medische redenen onmogelijk is. Dit valt echter buiten het kader van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 7 maart 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC7288). De door appellant opgeworpen grond dat ten onrechte geen beperking ten aanzien van vervoer is opgenomen omdat hij niet (alleen) met het openbaar vervoer durft te reizen wegens angstklachten, treft dan ook geen doel. Wat betreft het oordeel van de bedrijfsarts B.I.H. Ho ten slotte, wijst de Raad erop dat deze bedrijfsarts alleen heeft vastgesteld dat appellant ongeschikt was voor zijn eigen werk als rijwielhersteller. Nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dezelfde mening zijn toegedaan kan het oordeel van deze bedrijfsarts niet afdoen aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

4.3.

Appellant heeft verzocht om inschakeling van een onafhankelijk medisch deskundige. Hij heeft in hoger beroep veel medische informatie ingediend, welke informatie kenbaar door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is beoordeeld, maar geen aanleiding heeft gegeven tot bijstelling van de medische beoordeling. Appellant heeft hierop zijn zienswijze ingediend. Ter zitting is door appellant bevestigd dat met de voorhanden medische gegevens een compleet beeld is verkregen van zijn medische toestand. Gelet op het overwogene onder 4.2 is de Raad van oordeel dat in de ingediende medische informatie en hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanwijzingen te vinden zijn voor het oordeel dat de beperkingen van appellant op de datum in geding van 6 augustus 2014 zijn onderschat. De Raad ziet dan ook, net als de rechtbank, geen aanleiding voor inschakeling van een onafhankelijk deskundige.

4.4.

Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat de geschiktheid voor appellant van de geselecteerde functies van inpakker koekjes (SBC-code 111190), samensteller elektrotechnische apperatuur (SBC-code 267050) en medewerker intern transport (SBC-code 111220) afdoende is gemotiveerd, uitgaande van de functionele mogelijkheden van appellant zoals vastgesteld bij de FML van 17 juli 2014.

4.5.

Appellant heeft aangevoerd dat hij twijfels heeft over de juistheid van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), nu de functiebeschrijving en -belasting van de functies inpakker (inpakster koekjes met functienummer 2084.0097.013) en medewerker intern transport (logistiek medewerker met functienummer 9251.0001.001) niet geheel overeenkomt met functiebeschrijvingen en -belastingen van diezelfde functies die hij in andere dossiers is tegengekomen.

4.6.

Volgens vaste rechtspraak van de Raad (onder meer de uitspraak van 8 maart 2005 (ECLI:NL:CRVB:2005:AS9343) is het CBBS in beginsel rechtens aanvaardbaar te achten als ondersteunend systeem en methode bij de beoordeling of, en zo ja in welke mate, iemand arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten. In deze rechtspraak ligt tevens besloten dat geen sprake is van strijd met het uit artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden voort vloeiende vereiste van “equality of arms” alsmede met het beginsel van “fair play” omdat het Uwv middels het CBBS beschikt over gegevens die voor de betrokkene niet alle kenbaar zijn.

4.7.

Indien een betrokkene de juistheid van de aan het CBBS ontleende gegevens van feitelijke aard voldoende gemotiveerd bestrijdt, of indien de rechter zelf twijfelt aan de juistheid van deze gegevens, kan van het Uwv worden verlangd dat het door overlegging van de betreffende gegevens verificatie daarvan mogelijk maakt (zie de uitspraak van de Raad van

8 augustus 2006, ECLI:Nl:CRVB:2006:AY6390). Door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is op overtuigende wijze toegelicht bij rapport van 10 januari 2017 dat er verschillen kunnen ontstaan in de functiebeschrijving en -belasting na actualisatie van deze gegevens op basis van de periodieke arbeidskundige analyse die bij alle functies om de achttien maanden plaatsvindt. De door appellant overgelegde uitdraaien Resultaat Functiebeoordeling van de functies inpakster koekjes en logistiek medewerker, die ten grondslag lagen aan besluiten in andere dossiers, kennen inderdaad een (in geringe mate) afwijkende belasting, maar kennen tevens een andere actualisatiedatum. Door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is overtuigend gemotiveerd dat deze afwijkingen zijn te verklaren doordat het CBBS-systeem geen statisch systeem is maar periodiek wordt geactualiseerd. De twijfel van appellant aan de juistheid van de aan het CBBS ontleende functiegegevens is dan ook ongegrond.

4.8.

Gelet op de overwegingen 4.2 tot en met 4.7 slaagt het hoger beroep niet.

4.9.

Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.P.M. Zeijen en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2017.

(getekend) M. Greebe

(getekend) A.M.C. de Vries

KP