Centrale Raad van Beroep, 07-03-2008, BC7288, 06-4271 WAO
Centrale Raad van Beroep, 07-03-2008, BC7288, 06-4271 WAO
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 7 maart 2008
- Datum publicatie
- 20 maart 2008
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2008:BC7288
- Zaaknummer
- 06-4271 WAO
Inhoudsindicatie
WAO-schatting. Medische en arbeidskundige onderbouwing voldoende? Toelichting voldoende? Beperking in reistijd? Zelf voorziening treffen voor woon-werkverkeer.
Uitspraak
06/4271 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 27 juni 2006, 05/3452
(hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[betrokkene].
Datum uitspraak: 7 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en geantwoord op een vraag van de Raad.
Namens betrokkene heeft mr. D. Maats een verweerschrift ingediend en nadien een aanvullend medisch advies ingezonden.
De zaak is behandeld ter zitting van 25 januari 2008. Appellant is verschenen bij gemachtigde M. Florijn. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Maats.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidende beroep is gericht tegen het besluit van 7 oktober 2005 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Hierbij heeft appellant zijn besluit van 15 april 2005 tot de verlaging van de aan betrokkene toegekende WAO-uitkering met ingang van 8 juni 2005 in die zin herroepen dat de mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 45-55% (in plaats van 35-45%). Hieraan ligt ten grondslag dat betrokkene weliswaar door ernstige knieklachten niet langer in staat is tot zijn arbeid als operator in ploegendienst, maar ondanks de medische beperkingen in staat is tot het verrichten van overwegend zittend uitgevoerde werkzaamheden met een verlies aan verdienvermogen van ongeveer 51%.
De rechtbank heeft overwogen dat het beroep zich niet richt tegen de vaststelling van de medische beperkingen, zoals deze door de bezwaarverzekeringsarts zijn aangescherpt. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, kort gezegd, omdat appellant geen rekening heeft gehouden met betrokkenes beperkingen voor woon/werkverkeer én de schijnbare overschrijding op het aspect zitten in de functie elektronicamonteur met een ontoelaatbare relativering van de belastbaarheid is toegelicht.
De Raad overweegt het volgende.
Het geschil in hoger beroep spitst zich toe op twee vragen. Partijen verschillen allereerst van mening over de vraag of de, door appellant erkende, medische beperkingen bij vervoer er aan in de weg staan dat hij de geduide functies (voltijds) kan verrichten. Daarnaast verschillen zij van mening over de vraag of de belasting in de functie elektronicamonteur op het aspect zitten blijft binnen de belasting zoals deze in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is aangegeven.
In de FML heeft de (bezwaar-)verzekeringsarts op het aspect vervoer de normaalwaarde gescoord, voorzien van de toelichting “fietsen en openbaar vervoer is moeilijk, autorijden slechts korte stukken”. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van
16 november 2007 nader toegelicht dat betrokkene als gevolg van zijn knieproblemen pijn ondervindt bij lopen of staan. Hij loopt met krukken. Van de behandelende fysiotherapeut mag hij dagelijks drie maal ongeveer vijf minuten autorijden. In de FML is ten aanzien van zitten verder aangegeven “kan ongeveer een half uur achtereen zitten” en “zitten tijdens het werk licht beperkt, kan zo nodig gedurende het grootste deel van de werkdag zitten (ongeveer 6 tot 8 uur)”.
Volgens de rapportage van 16 november 2007 vloeien de moeilijkheden in het gebruik van het openbaar vervoer rechtstreeks voort uit de voor betrokkene bestaande beperkingen in zitten, staan, lopen en klimmen. Bij het reizen per openbaar vervoer zijn deze belastingaspecten meer of minder aan de orde en daardoor kan het reizen kniebelastend zijn. Een beperking in arbeidsduur of voor de reistijd vloeit daar echter niet uit voort. De kniebelasting bij het reizen moet wél blijven binnen de grenzen van de FML. Dat betekent onder meer dat áls de reis langer duurt dan een half uur voor betrokkene de mogelijkheid moet bestaan om de knie te buigen en te strekken of even op te staan. De juistheid hiervan is door betrokkene niet betwist en ook de Raad gaat hiervan uit. Appellant heeft voorts betoogd dat, indien nodig, een vervoersvoorziening kan worden getroffen om de werkplek te bereiken.
Anders dan in de uitspraken van de Raad van 21 april 1999, LJN AL1014 en
26 september 2000, LJN ZB8997, geldt voor betrokkene geen beperking in de reistijd. Wel zal bij een langere reistijd betrokkene de gelegenheid moeten worden geboden om na een half uur de knie te buigen of te strekken, of even op te staan. Anders dan betrokkene, acht de Raad niet aannemelijk dat het woon-werkverkeer, zonodig in de vorm van of gesteund met een werkvoorziening, voor hem niet mogelijk is als de reis langer duurt dan een half uur. Zoals de Raad eerder heeft overwogen in zijn uitspraken van
21 januari 1998, LJN AA8487, 3 maart 1999, LJN AA8787, en 7 april 1999, LJN AL1028, moet een voorziening voor woon-werkverkeer door de werknemer zelf worden getroffen.
Voor zover betrokkene, gesteund door zijn medisch adviseur, heeft betoogd dat uit de FML voortvloeit dat de combinatie van (zittend doorgebrachte) reistijd en de dagelijks zittend doorgebrachte arbeidstijd niet langer mag zijn dan 6 tot 8 uur per dag, geeft hij daarbij een verkeerde uitleg aan de FML. Als in de FML is aangegeven dat zitten tijdens het werk ongeveer 6 tot 8 uur per werkdag is toegestaan, volgt daaruit niet dat daarmee ook het maximum is aangegeven voor het zitten tijdens het restant van het etmaal.
In de rapportage van 26 november 2007 heeft de bezwaararbeidsdeskundige op een daartoe strekkende vraag de volgende toelichting gegeven op schijnbare overschrijding van de belastbaarheid op het aspect zitten in de functie elektronicamonteur:
“Voor de duur waarin zitten mogelijk is heeft bezwaarverzekeringsarts de keuze uit:
-vrijwel de gehele dag 2 uur aaneengesloten
-vrijwel de gehele dag 1 uur aaneengesloten
-vrijwel de gehele dag ½ uur aaneengesloten
-vrijwel de gehele dag een kwartier aaneengesloten.
Het was in deze de keuze van de bezwaarverzekeringsarts voor cliënt de gehele dag een half uur aaneengesloten zitten aan te geven, dit omdat zij kennelijk van mening was dat de gehele dag een uur aaneengesloten zitten te belastend was.
Als dan bij een arbeidskundige beoordeling een belasting wordt aangetroffen waarbij voornamelijk een half uur zitten per dag voorkomt maar gedurende 2 maal per dag dit halve uur wordt overschreden kan niet zonder meer de conclusie getrokken worden dat deze belasting van cliënt gevraagd mag worden. De conclusie dat deze belasting per definitie te zwaar is kan echter ook niet getrokken worden, immers pas als gedurende de gehele dag een uur gezeten wordt is de eerstvolgende maar verworpen keuzemogelijkheid voor de verzekeringsarts bereikt.
Voor de beoordeling van deze specifieke functie met deze specifiek beschreven belasting was naar mijn mening overleg met de bezwaarverzekeringsarts noodzakelijk, het is doorgaans niet zo dat als in een functionele mogelijkhedenlijst wordt aangegeven dat iemand (vrijwel) de gehele dag in periodes van een half uur aaneen kan zitten, het ook zo is dat exact na 1800 seconden er de meest verschrikkelijke zaken met een cliënt gebeuren (dit ter beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts).
Bij dat overleg bleek dat de bezwaarverzekeringsarts het standpunt innam dat deze signalering niet bezwaarlijk was omdat:
-er geen beperking was gegeven waaruit bleek dat cliënt nooit meer dan 30 minuten kon zitten
-bij deze functie het de werker vrijstaat het werk tussendoor even te onderbreken voor toiletgang, persoonlijke verzorging of zo maar even de benen strekken.”
De Raad kan zich vinden in de strekking van deze toelichting en de daaraan verbonden conclusie dat de aan de functie elektronicamonteur verbonden (zit-)belasting de belastbaarheid van betrokken niet overtreft. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat van een relativering van de beperking geen sprake is, nu de aangegeven beperking, zoals is toegelicht, een zekere marge kent.
De aangevallen uitspraak komt daarom voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal het beroep ongegrond verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en
A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) W.R. de Vries.