Centrale Raad van Beroep, 27-06-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2383, 16/5387 PW
Centrale Raad van Beroep, 27-06-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2383, 16/5387 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 27 juni 2017
- Datum publicatie
- 18 juli 2017
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2017:2383
- Zaaknummer
- 16/5387 PW
Inhoudsindicatie
Ten onrechte beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat concrete beroepsgrond zou ontbreken. Ten onrechte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Verzending besluit door college niet aannemelijk gemaakt.
Uitspraak
16 5387 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 augustus 2016, 16/3078 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 27 juni 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.S. Vlieger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2017. Namens appellant is verschenen mr. Vlieger. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontving bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet.
Bij besluit van 31 augustus 2015 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 6 juli 2015 ingetrokken.
Appellant heeft bij brief van 29 februari 2016 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 31 augustus 2015.
Het college heeft bij brief van 11 maart 2016 appellant gevraagd waarom hij het bezwaarschrift te laat heeft ingediend. Bij brief van 23 maart 2016 heeft appellant meegedeeld dat hij het besluit van 31 augustus 2015 niet eerder heeft ontvangen dan bij de stukken in een andere bezwaarprocedure. Om die reden is niet te laat bezwaar gemaakt. Indien het college van oordeel is dat het besluit op 31 augustus 2015 is verzonden, verzoekt appellant het college de gegevens uit de verzendadministratie over te leggen.
Bij besluit van 24 maart 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 31 augustus 2015 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een niet verschoonbare termijnoverschrijding. Het college acht de ontkenning van appellant dat hij het besluit van 31 augustus 2015 heeft ontvangen ongeloofwaardig. Het besluit van 31 augustus 2015 is namelijk voorzien van de juiste adressering en door middel van een gecertificeerd geautomatiseerd systeem (Socrates) verzonden. Uit de bijgevoegde schermprint van de verzendadministratie (schermprint) blijkt dat het besluit van 31 augustus 2015 dezelfde dag is verzonden.
Bij brief van 4 mei 2016 heeft appellant beroep ingesteld. Hij heeft daarbij verzocht de inhoud van het bezwaarschrift, voor zover daarvan in dit beroepschrift wordt afgeweken, als herhaald en ingelast te beschouwen. Ter aanvulling heeft hij het volgende aangevoerd:
“De bestreden beslissing is in strijd met geschreven en ongeschreven rechtsregels en algemene rechtsbeginselen. In het bijzonder is sprake van strijd met artikel 3:2 Awb, omdat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat het bezwaar te laat is ingediend.”
De rechtbank heeft bij brief van 6 mei 2016 appellant meegedeeld dat het beroepschrift niet voldoet aan de daaraan te stellen voorwaarden. De rechtbank heeft appellant in de gelegenheid gesteld de gronden van beroep in te dienen binnen vier weken na datum van verzending van de brief, uiterlijk 3 juni 2016. Appellant heeft eerst op 20 juli 2016 gronden van beroep ingediend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit niet‑ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het beroepschrift geen beroepsgrond bevat en dat appellant te laat de beroepsgronden heeft ingediend.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ontvankelijkheid van het beroep
In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten. Ingevolge
artikel 6:6 van de Awb kan, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb, het beroep niet‑ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Naar vaste rechtspraak worden in het algemeen geen hoge eisen gesteld aan de motivering van een bezwaar- of beroepschrift (zie de uitspraak van 3 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2056). Dit brengt mee dat in de regel ook bij een in het beroepschrift gegeven summiere motivering van het beroep zal kunnen worden aangenomen dat daarmee is voldaan aan het vereiste van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Dit neemt echter niet weg dat het beroepschrift, hoe summier ook verwoord, een concrete beroepsgrond dient te bevatten. Een belanghebbende kan er dus niet mee volstaan mee te delen dat hij het niet eens met een bepaald besluit, maar hij dient tevens aan te geven op welk punt of welke punten en waarom hij het niet met dat besluit eens is.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, bevat het in 1.6 genoemde beroepschrift een concrete beroepsgrond. Appellant heeft in bezwaar aangevoerd dat het besluit van 31 augustus 2015 tussen de stukken in een andere bezwaarprocedure werd aangetroffen en nu dit besluit niet eerder is ontvangen, niet te laat bezwaar is gemaakt. Het college heeft in het bestreden besluit, onder verwijzing naar de schermprint, geconcludeerd dat het bezwaar te laat is ingediend. Door in beroep te verwijzen naar de inhoud van het bezwaarschrift en wederom expliciet aan te geven dat het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat het bezwaar te laat is ingediend, blijkt voldoende duidelijk op welk punt en waarom appellant het niet eens is met het bestreden besluit.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
Ontvankelijkheid van het bezwaar
Uit oogpunt van finale geschilbeslechting en doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad beoordelen of het college het bezwaar tegen het besluit van 31 augustus 2015 bij het bestreden besluit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van het Awb vangt deze termijn aan op de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbende zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen.
Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet-aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Zie de uitspraak van 26 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:325.
Vaststaat dat het besluit van 31 augustus 2015 niet aangetekend is verzonden. Appellant heeft aangevoerd dat de enkele overlegging van een schermprint onvoldoende is om aan te nemen dat het college de verzending van het besluit van 31 augustus 2015 aannemelijk heeft gemaakt. Daartoe heeft appellant onder meer verwezen naar de onder 4.7 genoemde uitspraak. Deze beroepsgrond slaagt. Ter zitting van de rechtbank heeft het college toegelicht hoe de verzending van documenten door Socrates wordt geregistreerd. Daarbij is aangegeven dat Socrates de documenten registreert die zijn aangemaakt en onderscheid maakt tussen documenten die zijn uitgeprint en die wel of niet zijn verzonden. Uit de door het college gegeven toelichting ter zitting van de rechtbank en de schermprint kan - gelet op de betwisting daarvan door appellant - zonder nadere onderbouwing of toelichting niet worden afgeleid dat het besluit van 31 augustus 2015 daadwerkelijk op deze datum ter verzending aan PostNL is aangeboden. Het college heeft de verzending van het besluit van 31 augustus 2015 dan ook niet overeenkomstig de onder 4.6 genoemde vereisten aannemelijk gemaakt.
Uit 4.5 tot en met 4.8 volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit gegrond moet worden verklaard en dat besluit moet worden vernietigd. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting zijn er onvoldoende gegevens beschikbaar om het geschil definitief te beslechten. De Raad zal het college opdracht geven om opnieuw op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 augustus 2015 te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Raad verder aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij hem beroep kan worden ingesteld.
5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 990,- in beroep en € 990,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal dus € 1.980,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 24 maart 2016;
- draagt het college op binnen acht weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak
een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden
ingesteld;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal
€ 1.980,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en G.M.G. Hink en
M. Schoneveld als leden, in tegenwoordigheid van W.A.M. Ebbinge als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2017.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) W.A.M. Ebbinge