Home

Centrale Raad van Beroep, 05-07-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2476, 16/938 ZW

Centrale Raad van Beroep, 05-07-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2476, 16/938 ZW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
5 juli 2017
Datum publicatie
20 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2017:2476
Zaaknummer
16/938 ZW

Inhoudsindicatie

De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante bij haar aanvraag om terug te komen van het besluit van 11 november 2010 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld in de zin van artikel 4:6 van de Awb. De diagnose MS levert geen nieuw feit op. Weliswaar is thans een diagnose gesteld, maar het gaat om de beperkingen die voorvloeien voor het verrichten van arbeid. Het gegeven dat er aanvankelijk niet, maar later wel een diagnose is te stellen, is geen nieuw feit. In hetgeen appellante voorts heeft aangevoerd wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre evident onredelijk is.

Uitspraak

16/938 ZW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 december 2015, 15/4385 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 5 juli 2017

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. Houweling, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Houweling. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante was werkzaam als financieel bestuursmedewerker. Er heeft op 21 juni 2010 een beoordeling plaatsgevonden op grond van de wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapte (Wet Wajong). Appellante ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante een PTSS heeft en een aanpassingsstoornis, maar dat ze geen recht heeft op een Wajong-uitkering. Op

14 september 2010 heeft ze zich ziekgemeld met rug- en beenklachten na een val van de trap. Ze is na onderzoek door een verzekeringsarts op 19 oktober 2010 per 25 oktober 2010 hersteld verklaard voor haar eigen werk. Het bezwaar tegen dit besluit is ongegrond verklaard bij besluit van 11 november 2010. Hieraan lag een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 november 2010 ten grondslag. Tegen dit besluit is geen beroep ingesteld.

1.2.

Appellante heeft zich vervolgens per 29 november 2010 ziekgemeld met depressieve klachten. De verzekeringsarts heeft bij het onderzoek op 1 juni 2011 geen veranderingen in haar medische toestand gezien ten opzichte van de eerdere beoordeling. Bij besluit van

6 juni 2011 is geweigerd appellante per 29 november 2010 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen. Het bezwaar hiertegen is bij besluit van 29 juli 2011 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen dat besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad die uitspraak bij uitspraak van 11 september 2013 bevestigd.

2.1.

Bij schrijven van 25 juli 2014 heeft appellante het Uwv verzocht de hersteldverklaring Ziektewet uit 2010 opnieuw te beoordelen.

2.2.

Deze brief is door het Uwv aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 11 november 2010. Bij besluit van 12 augustus 2014 is het verzoek afgewezen.

2.3.

Bij besluit van 26 mei 2015 (bestreden besluit) is het bezwaar gericht tegen het besluit van 12 augustus 2014 ongegrond verklaard.

3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft gemeld. Appellante heeft gesteld dat inmiddels is gebleken dat zij ten tijde van de beoordeling al kampte met klachten die veroorzaakt worden door Multiple Sclerose (MS) en PTSS. Inmiddels zijn die diagnoses gesteld. De rechtbank heeft overwogen dat het gegeven dat er nu diagnoses zijn gesteld, niet kan worden beschouwd als nova. Het gaat om de beperkingen voor arbeid die op de peildatum voortvloeien uit ziekte of gebrek.

4.1.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het medisch onderzoek in 2010 onzorgvuldig en te summier is geweest. Er is geen lichamelijk en psychisch onderzoek geweest en er is geen medische informatie opgevraagd. In 2014 is atrofie aan het rechterbeen en de rechterbil, MS en PTSS gediagnosticeerd. Het Uwv heeft ten onrechte geen beperkingen aangenomen. Door de diagnoses is alles in een ander daglicht gekomen. Er is nu wel een objectieve verklaring voor de klachten.

4.2.

Het Uwv heeft in het verweerschrift geschreven dat bij het nemen van het primaire besluit van 19 oktober 2010 en de beslissing op bezwaar van 11 november 2010 door de verzekeringsartsen adequaat rekening is gehouden met de beperkingen van appellante. Er zijn nu geen nieuwe feiten of omstandigheden. Er zijn geen nieuwe medische inzichten ten aanzien van de beperkingen om arbeid te verrichten in 2010. Het gaat immers om de vaststelling van de beperkingen en niet om de diagnose. Het Uwv bepleit bevestiging van de aangevallen uitspraak.

5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

5.1.

De aanvraag van appellante van 25 juli 2014 is een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft ook de Raad zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. In een geval als het voorliggende, waarin het bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, betekent dit dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie de uitspraak van de Raad van

27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).

5.2.

De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante bij haar aanvraag om terug te komen van het besluit van 11 november 2010 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld in de zin van artikel 4:6 van de Awb. De diagnose MS levert geen nieuw feit op. Weliswaar is thans een diagnose gesteld, maar het gaat om de beperkingen die voorvloeien voor het verrichten van arbeid. Het gegeven dat er aanvankelijk niet, maar later wel een diagnose is te stellen, is geen nieuw feit. In hetgeen appellante voorts heeft aangevoerd wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre evident onredelijk is.

6. De overwegingen in 5.1 en 5.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2017.

(getekend) E.W. Akkerman

(getekend) I.G.A.H. Toma

KP