Home

Centrale Raad van Beroep, 16-08-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2961, 15/4258 WIA

Centrale Raad van Beroep, 16-08-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2961, 15/4258 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
16 augustus 2017
Datum publicatie
1 september 2017
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2017:2961
Zaaknummer
15/4258 WIA

Inhoudsindicatie

Dagloon juist vastgesteld. Gelet op de in artikel 33 van de WW neergelegde betaalsystematiek was de uitkering eerst vorderbaar na afloop van de periode van vier kalenderweken. Gelet hierop kan de WW-uitkering over deze periode niet op grond van artikel 15, tweede lid, van het Dagloonbesluit aan het refertejaar worden toegerekend. Appellant heeft niet aangetoond dat het Uwv bij de berekening van het dagloon is uitgegaan van onjuiste loongegevens in de polisadministratie. Het Uwv heeft zich dan ook terecht op die gegevens gebaseerd. De in artikel 3 van de Beleidsregels bedoelde situatie doet zich hier niet voor.

Uitspraak

15/4258 WIA

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van

7 mei 2015, 14/1394 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 16 augustus 2017

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Appellant heeft nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2017. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1. Voor een uitgebreidere beschrijving van de feiten in deze zaak wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Hier wordt volstaan met het volgende. Appellant is bij besluit van22 augustus 2013 met ingang van 17 september 2013 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij beslissing op bezwaar van 18 februari 2014 (bestreden besluit 1) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 augustus 2013 ongegrond verklaard. Appellant heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit 1. Op 8 september 2014 heeft het Uwv een nader besluit genomen over de WGA-uitkering (bestreden besluit 2). Hierin is het dagloon waarop de uitkering is gebaseerd, uitgaande van een referteperiode van 1 september 2010 tot 1 september 2011, vastgesteld op € 179,27.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover nog van belang, het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard, bestreden besluit 2 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van bestreden besluit 2 in stand blijven. De rechtbank heeft bepalingen gegeven over proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft overwogen dat het dagloon op juiste wijze is berekend op basis van de gegevens in de polisadministratie en dat op grond van de dagloonregels uitsluitend rekening kan worden gehouden met de in het aangiftetijdvak daadwerkelijk ontvangen betalingen. Met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 26 augustus 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR5888, heeft de rechtbank overwogen dat de wetgever, ondanks eventuele nadelige effecten van deze berekeningswijze, niet heeft voorzien in mogelijkheden om hiervan af te wijken en dat het aan de wetgever is om dergelijke gevolgen teniet te doen.

3.1.

Nadat appellant per 17 mei 2015 in aanmerking is gebracht voor een IVA-uitkering, heeft hij te kennen gegeven dat het hoger beroep zich uitsluitend nog richt tegen de berekening van het dagloon. Ter zitting heeft appellant niet langer betwist dat daarbij moet worden uitgegaan van een referteperiode van 1 september 2010 tot 1 september 2011. Appellant is van mening dat van de op 6 september 2011 betaalde uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) achttien dagen in augustus 2011 vorderbaar waren, zodat deze in de referteperiode vallen en in de dagloonberekening meegenomen moeten worden. Voorts bevat de polisadministratie over twee betalingsperioden in 2010 onjuiste gegevens en moet daarom het dagloon gecorrigeerd worden op basis van de salarisspecificaties van de werkgever over die perioden.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Van toepassing is het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen zoals dat met ingang van 1 juni 2013 luidde (Dagloonbesluit; Stb. 2013, 185). Op grond van artikel 16 van het Dagloonbesluit is het uitgangspunt voor de berekening van het dagloon voor de Wet WIA het in het refertejaar genoten loon. Op grond van artikel 14 van het Dagloonbesluit wordt in dit verband onder loon verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen, wat mede een WW-uitkering omvat. Het refertejaar loopt in deze zaak van1 september 2010 tot 1 september 2011.

4.2.

Op grond van artikel 33, eerste lid, van de WW, zoals dit luidde ten tijde van belang, betaalt het Uwv de uitkering in de regel per vier kalenderweken of per maand achteraf.

4.3.

Artikel 15 van het Dagloonbesluit luidt voor zover van belang als volgt:

1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover een werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.

2. Onder loon als bedoeld in artikel 14 wordt mede begrepen het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in het refertejaar vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de werknemer geacht dit loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarin het vorderbaar is geworden.

De Nota van Toelichting bij artikel 15, eerste lid, van het Dagloonbesluit (Stb. 2013, 185,

blz. 36) luidt als volgt:

“Het dagloon wordt gebaseerd op het loon dat de werknemer heeft genoten in de aangiftetijdvakken, gelegen binnen het refertejaar. De opgave van de werkgever aan de belastingdienst is bepalend voor de toerekening van loon aan aangiftetijdvakken. De feitelijke betaling kan in een ander tijdvak liggen dan in het tijdvak waaraan het loon is toegerekend. In dit lid is dit tot uiting gebracht.”

4.4.

Blijkens een betaalspecificatie van het Uwv van 6 september 2011 is een bedrag van€ 2.450,80 bruto aan appellant overgemaakt, zijnde de WW-uitkering over de periode van8 augustus 2011 tot en met 4 september 2011. Niet in geschil is dat dit bedrag op of kort na6 september 2011 aan appellant is overgemaakt. Het Uwv heeft toegelicht dat de betaling van de WW-uitkering achteraf over een tijdstip van vier weken plaatsvindt en dat het Uwv bij de Belastingdienst op maandbasis aangifte doet van de op de uitkering in te houden loonbelasting. Alle betaalbaarstellingen die in een bepaalde maand hebben plaatsgevonden worden door het Uwv in de maandelijkse aangifte verwerkt, ongeacht de betalingscyclus. De betaalbaarstelling van de WW-uitkering op 6 september 2011 is daarom betrokken in de aangifte van september 2011.

4.5.

Nu de betaalbaarstelling van de WW-uitkering op 6 september 2011 door het Uwv is opgenomen in de loonaangifte over september 2011, wordt appellant op grond van artikel 15, eerste lid, van het Dagloonbesluit geacht het gehele bedrag van deze betaalbaarstelling te hebben genoten in september 2011 en dus buiten het refertejaar. Het is daarom terecht niet bij de berekening van het dagloon voor de WIA-uitkering betrokken.

4.6.

De Raad heeft eerder over artikel 2 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (Stb. 2005, 546; Besluit) geoordeeld dat voor WW-gerechtigden die te maken hebben met een betaling achteraf, noch de tekst en systematiek van het Besluit noch de Nota van Toelichting aanknopingspunten bieden om een reguliere uitbetaling van een WW-uitkering die na correcte toepassing van artikel 33, eerste lid, van de WW is gedaan, na afloop van het refertejaar te beschouwen als te zijn gedaan in het refertejaar (zie de onder 2 genoemde uitspraak van 26 augustus 2011 en de uitspraken van 27 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2690, en van 20 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1475). Er is geen aanleiding om daarover in deze zaak anders te oordelen, nu artikel 15 van het Dagloonbesluit gelijkluidend is aan artikel 2 van het Besluit.

4.7.

De stelling van appellant dat de WW-uitkering over de periode van 8 tot en met31 augustus 2011 in augustus 2011 vorderbaar was, wordt niet gevolgd. Gelet op de in artikel 33 van de WW neergelegde betaalsystematiek was de uitkering eerst vorderbaar na afloop van de periode van vier kalenderweken die eindigde op 4 september 2011 (zie de onder 4.6 genoemde uitspraak van 27 januari 2012). Gelet hierop kan de WW-uitkering over deze periode niet op grond van artikel 15, tweede lid, van het Dagloonbesluit aan het refertejaar worden toegerekend.

4.8.

Appellant heeft voorts aangevoerd dat de polisadministratie over de perioden van13 september 2010 tot en met 10 oktober 2010 en van 8 november 2010 tot en met5 december 2010 een te laag sv-loon vermeldt. Dit bedrag moet worden gecorrigeerd op basis van de salarisspecificaties van de werkgever, waaruit blijkt dat in die perioden in werkelijkheid een hoger sv-loon is genoten.

4.9.

Volgens artikel 2 van de Beleidsregels Uwv gebruik polisgegevens (Stcrt. 21 juli 2009, nr. 11028; Beleidsregels) dient het Uwv, behoudens het bepaalde in artikel 3, voor besluiten over de vaststelling van het dagloon en het maatmanloon gebruik te maken van de gegevens die aanwezig zijn in de polisadministratie. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregels moet het Uwv, indien het vaststelt dat de gegevens in de polisadministratie niet kunnen worden gebruikt, gebruikmaken van gegevens uit een andere bron. Blijkens de toelichting bij de Beleidsregels is onder meer sprake van een dergelijke situatie, indien de werknemer aantoont dat een gegeven onjuist is. In dat geval gaat het Uwv uit van de gegevens waarvan de werknemer heeft aangetoond dat ze wel juist zijn.

4.10.

Vaststaat dat uit de salarisspecificaties van de werkgever over de in 4.8 genoemde perioden een hoger sv-loon volgt dan de polisadministratie over die perioden vermeldt. Dat is echter onvoldoende om te kunnen vaststellen dat het dagloon is berekend op grond van onjuiste loongegevens in de polisadministratie. Daartoe is van belang dat de specificaties vermelden dat het loon over deze perioden is overgemaakt op 12 oktober 2010 respectievelijk op 7 en 10 december 2010. Deze betaaldata liggen kort na de perioden waarop het loon betrekking heeft en liggen in een opvolgende periode van vier weken. Over die perioden vermeldt de polisadministratie een relatief hoog sv-loon. Het is dus mogelijk dat de werkgever in deze opvolgende perioden aangifte bij de Belastingdienst heeft gedaan van deze betalingen en dat deze betalingen in die perioden in de polisadministratie zijn verantwoord. In dat geval wordt het loon op grond van artikel 15, eerste lid, van het Dagloonbesluit geacht te zijn genoten in die aangiftetijdvakken. Om te kunnen beoordelen of bij de berekening van het dagloon is uitgegaan van onjuiste loongegevens in de polisadministratie is het, zoals het Uwv terecht heeft betoogd, nodig om te beschikken over alle salarisspecificaties van de werkgever die betrekking hebben op het refertejaar. Appellant heeft echter verklaard slechts over bovenvermelde twee specificaties te beschikken en dat het hem niet meer gelukt is om de overige specificaties te bemachtigen.

4.11.

Wat in 4.10 is overwogen betekent dat appellant niet heeft aangetoond dat het Uwv bij de berekening van het dagloon is uitgegaan van onjuiste loongegevens in de polisadministratie. Het Uwv heeft zich dan ook terecht op die gegevens gebaseerd. De in artikel 3 van de Beleidsregels bedoelde situatie doet zich hier niet voor.

4.12.

Uit wat in 4.1 tot en met 4.11 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, komt voor bevestiging in aanmerking.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en E. Dijt en G.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2017.

(getekend) C.C.W. Lange

(getekend) N. Veenstra

AB