Centrale Raad van Beroep, 06-09-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3172, 15/7590 WW-T
Centrale Raad van Beroep, 06-09-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3172, 15/7590 WW-T
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 6 september 2017
- Datum publicatie
- 19 september 2017
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2017:3172
- Zaaknummer
- 15/7590 WW-T
Inhoudsindicatie
Tussenuitspraak. Herziening, intrekking en terugvordering WW-uitkering. Ontoereikend onderzoek en gebrekkige motivering. In de onderhavige situatie is het aan het Uwv om aan te tonen dat de gegevens in de polisadministratie onjuist zijn. Het Uwv heeft niet aangetoond dat de (gecorrigeerde) gegevens in Suwinet onjuist zijn en dat appellant werkzaam is geweest bij het uitzendbureau en inkomsten heeft genoten. De weigering ZW-uitkering berust eveneens op onzorgvuldig onderzoek en een gebrekkige motivering. De Raad draagt het Uwv op de gebreken in de bestreden besluiten te herstellen.
Uitspraak
15/7590 WW-T, 15/7591 WW-T, 15/7592 ZW-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 5 oktober 2015, 15/1244, 15/1245, 15/1247 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 september 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. van de Wiel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 16/5591 WW, plaatsgevonden op
14 juni 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Wiel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst en wordt in de zaak 16/5591 WW afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
Appellant is vanaf 1 oktober 2012 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) berekend naar een gemiddeld aantal arbeidsuren van 38 per week. Deze WW-uitkering is geëindigd per 1 oktober 2014 wegens het bereiken van de maximale uitkeringsduur.
Bij een interne controle van de WW-uitkering van appellant heeft het Uwv geconstateerd dat appellant inkomsten uit arbeid heeft gehad. Uit de polisadministratie (Suwinet) is gebleken dat appellant van 9 april 2014 tot en met 24 september 2014 werkzaam is geweest voor [naam uitzendbureau] ( [naam uitzendbureau] ) en in die periode inkomsten heeft genoten.
Bij besluiten van 26 en 29 september 2014 heeft het Uwv, voor zover hier van belang, de WW-uitkering van appellant met ingang van 9 april 2014 herzien en per 14 april 2014 ingetrokken. Tevens heeft het Uwv over de periode van 9 april 2014 tot en met 24 augustus 2014 een bedrag van € 12.729,77 aan volgens het Uwv onverschuldigd betaalde W-uitkering van appellant teruggevorderd.
Bij besluit van 1 oktober 2014 heeft het Uwv appellant, naar aanleiding van zijn ziekmelding, per 17 september 2014, niet in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 26 en 29 september 2014 en van 1 oktober 2014. Volgens appellant heeft hij zijn werkzaamheden bij [naam uitzendbureau] per27 juni 2014 beëindigd. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een aantal bewijsstukken overgelegd. Dit betreft een vaststellingsovereenkomst van 20 juni 2014 ter beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst met [naam uitzendbureau] per 27 juni 2014, een gecorrigeerde loonstrook van 4 november 2014 en een loonstaat van 10 november 2014. Op basis van de gecorrigeerde loongegevens is de registratie in Suwinet aangepast en is daarin opgenomen dat appellant van 9 april 2014 tot en met 30 juni 2014 in dienst is geweest bij en salaris heeft ontvangen.
Bij besluiten van 18 maart 2015 (bestreden besluiten) heeft het Uwv, voor zover hier van belang, de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 26 en 29 september 2014 en van1 oktober 2014 ongegrond verklaard. Volgens het Uwv heeft appellant zijn inlichtingenverplichting geschonden door het Uwv geen mededeling te doen van zijn werkzaamheden bij [naam uitzendbureau] . Het Uwv heeft appellant niet gevolgd in zijn standpunt dat hij zijn werkzaamheden bij [naam uitzendbureau] al op 27 juni 2014 heeft beëindigd. Het Uwv acht het voldoende aannemelijk dat appellant ook na 27 juni 2014 nog inkomsten heeft ontvangen van [naam uitzendbureau] . Volgens het Uwv komt appellant per 17 september 2014 niet in aanmerking voor een ZW-uitkering, omdat hij wegens de intrekking van zijnWW-uitkering per 14 april 2014 niet langer als werknemer verplicht is verzekerd voor de ZW.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant zijn inlichtingenverplichting geschonden door het Uwv niet op de hoogte te stellen van het feit dat hij op 9 april 2014 weer is gaan werken, terwijl hij daartoe wel verplicht was.
De rechtbank heeft tevens geoordeeld dat het Uwv bij de herziening en terugvordering van de WW-uitkering van appellant terecht is uitgegaan van de periode van 9 april 2014 tot en met 24 augustus 2014 als de periode waarin appellant inkomsten heeft gehad vanuit zijn arbeid voor [naam uitzendbureau] . De rechtbank heeft niet aannemelijk geacht dat appellant zijn werkzaamheden bij [naam uitzendbureau] al op 27 juni 2014 heeft beëindigd. De rechtbank heeft overwogen dat de door appellant overgelegde gecorrigeerde Suwinet-gegevens, de gecorrigeerde salarisstrook en de jaaropgave 2014 allemaal dateren van ná de datum waarop het Uwv de besluiten tot herziening, intrekking en terugvordering van WW-uitkering heeft genomen. Bovendien blijkt uit de door het Uwv overgelegde informatie uit het handelsregister dat appellant in die periode eigenaar was van [naam uitzendbureau] en dat hij dus degene was die de gegevens in Suwinet en de loonadministratie kon wijzigen. Deze factoren maken dat de rechtbank twijfelt aan de betrouwbaarheid van deze stukken. Ook de door appellant overgelegde vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst per27 juni 2014 kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot bewijs dienen van het standpunt van appellant. Daarbij heeft de rechtbank onder meer in aanmerking genomen dat uit de stukken blijkt dat appellant op 30 september 2014 meerdere keren contact heeft gehad met medewerkers van het Uwv en gevraagd heeft of een ontslagbrief per 1 september 2014 wel recht zou geven op een WW-uitkering.
Met betrekking tot de ZW-uitkering heeft de rechtbank overwogen dat, nu vaststaat dat appellant ten tijde van zijn ziekmelding geen WW-uitkering had, het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant niet verzekerd was voor de ZW.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat hij zijn werkzaamheden bij [naam uitzendbureau] per 27 juni 2014 heeft beëindigd. Volgens appellant heeft hij voldoende bewijsmateriaal aangeleverd om aan te tonen dat de oorspronkelijke Suwinet-registratie, waar het Uwv vanuit gaat, onjuist is. Het Uwv en de rechtbank blijven star vasthouden aan de oorspronkelijke gegevens uit Suwinet. Deze registratie was onjuist als gevolg van een boekhoudkundige fout, die naderhand is rechtgezet. Feitelijk heeft appellant ook alleen maar over de maanden april, mei en juni 2014 salaris ontvangen. In lijn hiermee zijn de gegevens in Suwinet aangepast. Appellant vindt de opstelling van het Uwv tegenstrijdig. Het Uwv heeft enerzijds in het kader van haar taken als houder van de polisadministratie (Suwinet) de doorgegeven correcties geaccepteerd, maar blijft anderzijds in het kader van de herziening en terugvordering van WW-uitkering vasthouden aan de oorspronkelijke registratie in Suwinet. Appellant heeft in dit verband gewezen op artikel 3.10 van de Regeling Suwi, waaruit blijkt dat het Uwv de gegevens over de arbeidsverhouding en de administratie van de werkgever dient te verifiëren indien daartoe aanleiding is. Indien en voor zover het Uwv toch gevolgd zou moeten worden in zijn standpunt dat de oorspronkelijke Suwinet-registratie gevolgd moet worden, stelt appellant zich subsidiair op het standpunt dat het recht op WW-uitkering per27 juni 2014 in ieder geval gedeeltelijk is herleefd, omdat hij volgens de oorspronkelijke gegevens in de polisadministratie in de maanden juli, augustus en september 2014 maandelijks € 1.700,- verdiende, terwijl hij volgens de arbeidsovereenkomst € 3.500,- bruto per maand verdiende bij een werkweek van 40 uur.
Met betrekking tot de ZW-uitkering heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat hij op 17 september 2014 nog (gedeeltelijk) recht had op WW-uitkering en op die grond verzekerd was voor die wet. Indien en voor zover het Uwv wel zou mogen afgaan op de oorspronkelijke gegevens in Suwinet, dan moet worden aangenomen dat appellant op 1 oktober 2014 uit dienst is gegaan van [naam uitzendbureau] , zodat er in ieder geval vanaf die datum recht bestond op ZW-uitkering.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv is samengevat van mening dat de door appellant in bezwaar overgelegde bewijsstukken achteraf zijn gefabriceerd en niet geloofwaardig zijn. Daarom wenst het Uwv uit te gaan van de oorspronkelijke gegevens uit Suwinet. Met betrekking tot de ZW-uitkering heeft het Uwv, in antwoord op een vraag van de Raad, het standpunt ingenomen dat de vraag of appellant vanaf 1 oktober 2014 recht heeft op een ZW-uitkering buiten de omvang van het geding valt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Herziening, intrekking en terugvordering van WW-uitkering
Tussen partijen is niet in geschil en ook voor de Raad staat vast dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door het Uwv geen mededeling te doen van het feit dat hij vanaf 9 april 2014 werkzaam is geweest bij [naam uitzendbureau] en daaruit inkomsten heeft genoten. Het geschil spitst zich toe op de vraag tot en met welke datum appellant deze werkzaamheden heeft verricht.
Bij besluiten tot herziening, intrekking en terugvordering van een uitkering als hier aan de orde gaat het om belastende besluiten waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis omtrent relevante feiten en omstandigheden te vergaren en daarmee te onderbouwen dat geen recht op uitkering heeft bestaan. Dit betekent dat het Uwv feiten moet aandragen aan de hand waarvan het aannemelijk is dat appellant ook van 27 juni 2014 tot en met24 augustus 2014 werkzaam is geweest bij [naam uitzendbureau] .
Uit vaste rechtspraak van de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2789, volgt dat het Uwv mag uitgaan van de gegevens in de polisadministratie, tenzij appellant aantoont dat deze gegevens onjuist zijn. In het onderhavige geval stelt niet appellant, maar het Uwv zich op het standpunt dat de (gecorrigeerde) gegevens uit de polisadministratie onjuist zijn. In die situatie is het aan het Uwv om aan te tonen dat de gegevens in de polisadministratie onjuist zijn.
Evenals de rechtbank heeft de Raad twijfels bij de betrouwbaarheid van de door appellant overgelegde bewijsstukken ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij zijn werkzaamheden voor [naam uitzendbureau] al per 27 juni 2014 heeft beëindigd. De rechtbank heeft er terecht op gewezen dat uit gegevens uit het handelsregister blijkt dat appellant vanaf 24 juli 2014, via zijn bedrijf [naam B.V.] , enig aandeelhouder en enig bestuurder was van[naam uitzendbureau] en daardoor in de positie was om de gegevens in Suwinet en de loonadministratie te wijzigen. Ook de betrouwbaarheid van de door appellant overgelegde vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst met [naam uitzendbureau] per 27 juni 2014 roept twijfels op, gelet op de vragen die appellant aan het Uwv heeft gesteld tijdens de telefoongesprekken op 30 september 2014. Met deze twijfels over de betrouwbaarheid van de door appellant overgelegde bewijsstukken heeft het Uwv echter nog niet aangetoond dat de (gecorrigeerde) gegevens in Suwinet onjuist zijn en dat appellant van9 april 2014 tot en met 24 augustus 2014 werkzaam is geweest bij [naam uitzendbureau] en inkomsten heeft genoten.
Gelet op hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 berusten de bestreden besluiten over de herziening, intrekking en terugvordering van WW-uitkering op ontoereikend onderzoek en een gebrekkige motivering, zodat deze zijn genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Ontzegging ZW-uitkering
Het Uwv heeft aan het bestreden besluit over de ontzegging van ZW-uitkering ten grondslag gelegd dat appellant door de intrekking van zijn WW-uitkering per 14 april 2014 niet langer als werknemer verplicht verzekerd is voor de ZW. Hiermee ziet het Uwv er aan voorbij dat indien, zoals het Uwv stelt, appellant tot en met 30 september 2014 werkzaam is geweest in dienst van [naam uitzendbureau] , hij uit die dienstbetrekking als werknemer verplicht verzekerd was ten tijde van zijn ziekmelding per 17 september 2014.
Dit betekent dat ook het bestreden besluit over de weigering van ZW-uitkering berust op onzorgvuldig onderzoek en een gebrekkige motivering, zodat deze is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb.
Conclusie
Er bestaat aanleiding om met toepassing artikel 8:51d van de Awb het Uwv op te dragen het gebrek in de bestreden besluiten te herstellen. Indien het Uwv niet kan aantonen dat de (gecorrigeerde) gegevens in Suwinet onjuist zijn, dan dient het Uwv te beoordelen of appellant met ingang van 27 juni 2014 voldoet aan de voorwaarden voor herleving van zijn recht op WW-uitkering. Indien het Uwv tot de conclusie komt dat het recht op WW-uitkering per 27 juni 2014 is herleefd, zal het Uwv moeten beoordelen of er, en zo ja welke, gevolgen moeten worden verbonden aan het feit, dat appellant vanaf 24 juli 2014 bestuurder en enig aandeelhouder is van [naam uitzendbureau] , voor zijn recht op WW-uitkering per die datum en zijn aanspraken op ZW-uitkering vanaf 17 september 2014.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- draagt het Uwv op binnen 6 weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in de bestreden besluiten te herstellen overeenkomstig hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en H.G. Rottier en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van H. Achot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2017.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) H. Achot