Centrale Raad van Beroep, 27-09-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3542, 17/54 WSF
Centrale Raad van Beroep, 27-09-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3542, 17/54 WSF
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 27 september 2017
- Datum publicatie
- 17 oktober 2017
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2017:3542
- Zaaknummer
- 17/54 WSF
Inhoudsindicatie
Strikte uitleg loskoppelingsgronden. De persoonlijke ontmoetingen in 2014 en de jaarlijkse contacten via facebook, ook al zijn deze oppervlakkig van aard, leiden in het licht van het voorgaande tot de conclusie dat niet voldaan is aan de voorwaarde van geen (wezenlijk) contact in de zin van het Bsf 2000. Vaste rechtspraak. Van niet-inbare alimentatie kan slechts sprake zijn indien alimentatie is vastgesteld en dat is hier niet het geval. Nu appellante contact heeft met haar vader is haar vader niet daadwerkelijk onvindbaar in de zin van de loskoppelingsregeling.
Uitspraak
17/54 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
21 december 2016, 16/2177 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
Datum uitspraak: 27 september 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.J. Driessen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Driessen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.E. Merema.
Appellante heeft bij de minister een verzoek ingediend om bij de vaststelling van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van haar vader (verzoek om loskoppeling). Volgens appellante wordt voldaan aan de gronden voor loskoppeling als neergelegd in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, d en e, van het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000).
Bij besluit van 19 februari 2016 heeft de minister het verzoek van appellante afgewezen.
Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door de minister bij besluit van 15 juli 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op wat appellante heeft aangevoerd over de feitelijke aard van het contact tussen haar en haar vader, de minister terecht heeft geconcludeerd dat niet gezegd kan worden dat het contact tussen appellante en haar vader niet wezenlijk is, als bedoeld in artikel 9 van het Bsf 2000.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de minister terecht heeft geoordeeld dat niet sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder e, van het Bsf 2000. Het is niet zo dat de gegevens over de verblijfplaats van de vader niet kunnen worden achterhaald, gelet op het feit dat er contact is tussen appellante en haar vader. Dat de vader van appellante desondanks zijn adresgegevens niet aan appellante wil verstrekken, is terecht voor rekening van appellante gelaten. Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat van niet-inbare alimentatie geen sprake kan zijn, nu er bij de echtscheidingsbeschikking van de ouders van appellante in het geheel geen alimentatie voor appellante is vastgesteld.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellante heeft de rechtbank de minister ten onrechte gevolgd in zijn standpunt dat niet is voldaan aan (ten minste één van) de drie bij de aanvraag gestelde loskoppelingsgronden. In dit verband heeft appellante opnieuw naar voren gebracht dat zij vanaf haar twaalfde jaar slechts incidenteel contact met haar vader heeft en dat dit contact oppervlakkig van aard is. Voorts wordt gesteld dat gegevens over de verblijfplaats van haar vader niet kunnen worden achterhaald nu hij weigert zijn adres te geven, zij geen andere mogelijkheden heeft om achter zijn adres te komen en het de minister evenmin gelukt is om het adres te achterhalen. Dat appellante enig contact met haar vader heeft maakt dat niet anders. Ten slotte is aangevoerd dat de bijzondere situatie van appellante op één lijn gesteld moet worden met de situatie van niet-inbare alimentatie. De onbekende verblijfplaats van de vader maakt het vaststellen van alimentatie immers onmogelijk.
4. De Raad oordeelt als volgt.
Voor het toepasselijke wettelijke kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
Tussen partijen is niet in geschil dat het contact tussen appellante en haar vader, die in Nieuw-Zeeland woont, vanaf het twaalfde jaar van appellante heeft bestaan uit contacten via Facebook (aanvankelijk ongeveer eenmaal in de twee maanden en later ongeveer eenmaal in de vier maanden) en een aantal persoonlijke ontmoetingen in 2014 toen haar vader in Nederland op bezoek was bij zijn familie. Gelet op wat appellante over de inhoud van deze contacten ter zitting heeft verklaard, is van een wezenlijke ouder-kindrelatie naar heersende maatschappelijke opvattingen geen sprake. Evenwel zijn deze laatste opvattingen niet bepalend voor de onderhavige beoordeling. Met de loskoppelingsregeling wordt een inbreuk gemaakt op het fundamenteel wettelijke uitgangspunt van de Wet studiefinanciering 2000 dat de aanspraak op een aanvullende beurs afhankelijk is van een veronderstelde ouderlijke bijdrage. Gelet op de ontstaansgeschiedenis van de voorwaarde van geen (wezenlijk) contact, bezien in samenhang met het karakter van de regeling, als hiervoor geschetst, ligt een strikte uitleg van de loskoppelingsgrond van geen (wezenlijk) contact in de rede. De persoonlijke ontmoetingen in 2014 en de jaarlijkse contacten via facebook, ook al zijn deze oppervlakkig van aard, leiden in het licht van het voorgaande tot de conclusie dat niet voldaan is aan de voorwaarde van geen (wezenlijk) contact in de zin van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, in verbinding met artikel 9 van het Bsf 2000. De Raad wijst in dit verband ook op zijn uitspraak van 24 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV6830.
Niet is voldaan aan de loskoppelingsgrond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d, gelezen in samenhang met artikel 10 van het Bsf 2000. Van niet-inbare alimentatie kan slechts sprake zijn indien alimentatie is vastgesteld en dat is hier niet het geval. De reden waarom geen alimentatie is vastgesteld, en de vraag of de studerende ter zake iets te verwijten valt, komen in dit verband geen betekenis toe.
Het gegeven dat de exacte verblijfplaats van de vader van appellante onbekend is, leidt er niet toe dat het verzoek om loskoppeling ten onrechte is afgewezen. De achtergrond van de regeling in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, gelezen in samenhang met artikel 11 van het Bsf 2000 en de daarop gegeven toelichting (Stb. 2006, 45, blz. 7) is, zoals ook de minister ter zitting heeft toegelicht, dat de studerende dan wel de minister niet de mogelijkheid heeft om de ouder te benaderen voor diens inkomensgegevens, benodigd voor de vaststelling van de aanvullende beurs, indien de ouder daadwerkelijk onvindbaar is. Nu appellante contact heeft met haar vader is haar vader niet daadwerkelijk onvindbaar in de zin van de loskoppelingsregeling. Appellante heeft de mogelijkheid om haar vader te vragen om zijn inkomensgegevens. De eventuele weigering van de vader van appellante deze gegevens te verstrekken komt ten laste van appellante, in die zin dat voor haar slechts de mogelijkheid resteert het bedrag van de aanvullende beurs te lenen.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en M.F. Wagner en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2017.
(getekend) J. Brand
(getekend) G.J. van Gendt