Centrale Raad van Beroep, 21-11-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4063, 15/8020 AOW
Centrale Raad van Beroep, 21-11-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4063, 15/8020 AOW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 21 november 2017
- Datum publicatie
- 23 november 2017
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2017:4063
- Zaaknummer
- 15/8020 AOW
Inhoudsindicatie
Geen huisbezoek op 9 december 2013. Gelet op telefonisch verstrekte informatie, bestond er voor de toezichthouders voorafgaand aan het huisbezoek op 3 juli 2014 voldoende grond voor nader onderzoek. Had ook gekund op kantoor Svb. Betrokkene de keuze bieden. Geen redelijke grond voor het huisbezoek op 3 juli 2014. Bestreden besluit berust niet op een deugdelijke motivering. Opdracht aan Svb.
Uitspraak
15 8020 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
27 oktober 2015, 15/402 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 21 november 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Kromhout hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kromhout. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. van der Weerd.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontving vanaf april 2007 een ongehuwdenpensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Appellant stond in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, thans basisregistratie personen, sinds 26 juli 2000 ingeschreven op het adres [adres] (uitkeringsadres).
Naar aanleiding van een anonieme tip op 18 januari 2013 dat appellant en [naam] ( [X] ) samenwonen op het uitkeringsadres, hebben toezichthouders van de afdeling Bijzonder Onderzoek van de Svb (toezichthouders) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van het aan appellant verleende ouderdomspensioen. In dat kader hebben de toezichthouders onder meer dossieronderzoek verricht, waterverbruiks- en bankgegevens opgevraagd, de Dienst Wegverkeer (RDW) en het Kadaster geraadpleegd en op 9 en 16 december 2013 getracht een huisbezoek af te leggen op het uitkeringsadres, waarbij zij beide keren niemand hebben aangetroffen. Vervolgens heeft appellant op 18 december 2013 telefonisch contact opgenomen met de Svb, waarna hij op dezelfde dag tweemaal is teruggebeld door een medewerker van de Svb. Tijdens deze telefoongesprekken heeft appellant onder meer meegedeeld dat hij bij een vriendin, [X] , in haar woning in Spanje verbleef, dat [X] ook bij hem in [woonplaats] in Nederland verblijft en dat zij beiden in het voorjaar van 2014 terug zullen komen naar Nederland en dan contact zullen opnemen met de Svb. Op 3 juli 2014 hebben twee toezichthouders een huisbezoek op het uitkeringsadres afgelegd. Appellant heeft daarvoor toestemming gegeven nadat hij erop was gewezen dat het weigeren van toestemming gevolgen kan hebben voor het recht op ouderdomspensioen. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een handhavingsrapportage van 31 juli 2014.
De Svb heeft in de onderzoeksresultaten aanleiding gevonden om bij besluit van
26 augustus 2014 het ongehuwdenpensioen van appellant over de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 januari 2014 te herzien en wegens het voeren van een gezamenlijke huishouding met [X] te wijzigen in een gehuwdenpensioen. Bij besluit van 2 december 2014 (bestreden besluit) heeft de Svb het tegen het besluit van 26 augustus 2014 gemaakte bezwaar gegrond verklaard wat betreft de periode van de herziening en deze beperkt tot de maanden januari 2012 tot en met mei 2012 en november 2012 tot en met april 2013.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het besluit tot herziening van een uitkering is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat in dit geval de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening van het ouderdomspensioen is voldaan in beginsel op de Svb rust.
In artikel 17, eerste en tweede lid, van de AOW is - kort weergegeven - bepaald dat het ouderdomspensioen wordt ingetrokken of herzien, wanneer degene aan wie het is toegekend daarvoor niet of niet meer in aanmerking komt, onderscheidenlijk voor een hoger of lager ouderdomspensioen in aanmerking komt.
Op grond van artikel 1, vierde lid, van de AOW is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of voldoende feitelijke grondslag bestaat voor het standpunt van de Svb dat appellant in de maanden januari 2012 tot en met mei 2012 en november 2012 tot en met april 2013, zonder daarvan melding aan de Svb te maken, een gezamenlijke huishouding voerde met [X] .
Appellant heeft aangevoerd dat het onaangekondigde huisbezoek op 9 december 2013 onrechtmatig is geweest omdat dit huisbezoek het gevolg was van een anonieme tip. Als gevolg daarvan moeten de informatie uit de telefoongesprekken met appellant op 18 december 2013 en de bevindingen tijdens het huisbezoek op 3 juli 2014 beschouwd worden als ‘verboden vruchten’ en daarom als bewijs van een gezamenlijke huishouding buiten beschouwing blijven. Appellant stelt verder, onder verwijzing naar de uitspraak van 9 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1799, dat geen redelijke grond aanwezig was voor het huisbezoek van 3 juli 2014, zodat aan hem meegedeeld had moeten worden dat
niet-medewerking geen gevolgen zou hebben gehad voor zijn ouderdomspensioen. Het tegengestelde is echter blijkens de ‘Verklaring omtrent huisbezoek SVB’ gebeurd. Gelet hierop was het huisbezoek op 3 juli 2014 onrechtmatig, met als gevolg dat de Svb de bevindingen van dat huisbezoek niet ten grondslag mocht leggen aan zijn besluitvorming.
Artikel 8, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bepaalt dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 24 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4064) is geen sprake van inbreuk op het huisrecht als bedoeld in deze verdragsbepaling als de rechthebbende toestemming heeft gegeven voor het binnentreden in de woning. De toestemming moet vrijwillig zijn verleend en op basis van ‘informed consent’. Dit houdt in dat de toestemming van de belanghebbende berust op volledige en juiste informatie over reden en doel van het huisbezoek en over de gevolgen die het weigeren van toestemming voor, zoals in dit geval, het ouderdomspensioen ingevolge de AOW heeft. Welke gevolgen voor de verlening van het ouderdomspensioen zijn verbonden aan het weigeren van toestemming voor het binnentreden in de woning hangt af van de vraag of een redelijke grond voor het huisbezoek bestaat. Van een dergelijke grond is sprake als voorafgaand aan - dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van - het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het ouderdomspensioen en niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kunnen worden geverifieerd. Is sprake van een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek dan dient de belanghebbende erop te worden gewezen dat het weigeren van toestemming gevolgen kan hebben voor de verlening van het ouderdomspensioen. Ontbreekt een redelijke grond dan moet de belanghebbende erop worden geattendeerd dat het weigeren van toestemming geen (directe) gevolgen heeft voor het pensioen. De bewijslast ten aanzien van het ‘informed consent’ bij het binnentreden in de woning berust op het bestuursorgaan.
Aldus is in vaste rechtspraak neergelegd dat bij de beantwoording van de vraag of een inbreuk op het huisrecht is gemaakt in de zin van artikel 8, tweede lid, van het EVRM, tevens dient te worden onderzocht of het noodzakelijk is om een huisbezoek als controlemiddel in te zetten en of dat controlemiddel proportioneel is. Bij dat laatste is vooral van belang de vraag of is voldaan aan het vereiste van subsidiariteit, in die zin dat aan het bestuursorgaan geen andere passende, minder ingrijpende middelen ter beschikking staan om de rechtmatigheid van de uitkering te onderzoeken. Beide elementen vormen onderdeel van de beantwoording van de vraag of een redelijke grond bestond voor het huisbezoek en het bestuursorgaan zal zich dan ook van beide elementen rekenschap moeten geven voorafgaand aan het inzetten van dit verstrekkende controlemiddel.
De beroepsgrond van appellant dat op 9 december 2013 sprake was van een onrechtmatig huisbezoek met verboden vruchten, slaagt niet. Op grond van de gedingstukken staat vast dat op 9 december 2013 geen huisbezoek heeft plaatsgevonden. Van een schending van het huisrecht op grond van artikel 8 van het EVRM kan dan ook geen sprake zijn.
Uit de handhavingsrapportage van 31 juli 2014 blijkt dat het onderzoek tijdens het op
3 juli 2014 plaatsgevonden huisbezoek heeft bestaan uit een gesprek met appellant en met [X] en het invullen van een formulier gezamenlijke huishouding, de zogeheten checklist. Uit deze handhavingsrapportage blijkt niet dat andere activiteiten in de woning zijn verricht ter verificatie van de woon- en leefsituatie van appellant. Voor een dergelijk onderzoek was
het afleggen van een huisbezoek als zodanig dan ook niet noodzakelijk.
Gelet op de in 1.2 vermelde anonieme tip en de op 18 december 2013 door appellant telefonisch verstrekte informatie, bestond voor de toezichthouders voorafgaand aan het huisbezoek op 3 juli 2014 voldoende grond voor nader onderzoek. Dat betekent echter niet dat dit nader onderzoek door middel van een huisbezoek diende te geschieden. Niet valt in te zien dat het gesprek en het invullen van de checklist niet op een kantoor van de Svb had kunnen plaatsvinden. Nu appellant daartoe niet de mogelijkheid is geboden, kan niet worden geoordeeld dat in dit geval de verstrekte gegevens niet op een andere effectieve en voor appellant minder belastende wijze konden worden geverifieerd. Aldus ontbrak een redelijke grond voor het huisbezoek.
De omstandigheid dat appellant in zijn brief van 6 juni 2014 aan de Svb heeft meegedeeld dat zowel hij als [X] weer terug in Nederland zijn en dat hij wenst te vernemen wanneer hij de Svb thuis in [woonplaats] kan verwachten, doet hier niet aan af. Deze door appellant in zijn brief gestelde vraag was een reactie op de pogingen van de Svb tot het afleggen van een huisbezoek op 9 en 16 december 2013 bij appellant en de daarop gevolgde telefoongesprekken op 18 december 2013. Indien het afleggen van een huisbezoek als zodanig niet noodzakelijk is, zoals in het onderhavige geval, gelet op 4.9, dan kan de Svb voor het verrichten van nader onderzoek een betrokkene de keuze bieden voor een onderzoek op een kantoor van de Svb dan wel een gesprek aan huis. In dat laatste geval moet worden voldaan aan de vereisten voor een rechtmatig huisbezoek, zoals uiteengezet in 4.6. In dit geval heeft de Svb deze keuze niet aan appellant voorgelegd en evenmin is hij door de toezichthouders voorafgaand aan het gesprek aan huis gewezen op het feit dat het weigeren van toestemming geen (directe) gevolgen heeft voor het pensioen. Aan appellant is daarentegen voorgehouden dat, wanneer hij de medewerkers geen toestemming geeft om de woning binnen te treden, dit gevolgen kan hebben voor zijn recht op ouderdomspensioen en hij heeft een verklaring met die inhoud ondertekend.
Uit 4.9 tot en met 4.11 volgt dat de toestemming voor het binnentreden van de woning niet is verleend op basis van ‘informed consent’. Het huisbezoek op 3 juli 2014 was dan ook onrechtmatig. Dit brengt mee, aangezien een redelijke grond voor het afleggen van het huisbezoek ontbreekt, dat de bevindingen van het huisbezoek niet mogen worden gebruikt bij de beoordeling van het recht op ouderdomspensioen van appellant.
De besluitvorming in deze zaak is bijna uitsluitend gebaseerd op de bevindingen van het huisbezoek op 3 juli 2014. De andere onderzoeksgegevens, waaronder de drie telefoonrapporten van 18 december 2013, bieden onvoldoende feitelijke grondslag voor het standpunt van de Svb dat appellant in de hier te beoordelen perioden een gezamenlijke huishouding voerde met [X] . Dat betekent dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berust. De rechtbank heeft dat niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Svb heeft ter zitting van de Raad betoogd dat het mogelijk een nader onderzoek wil instellen naar de woon- en leefsituatie van appellant ten tijde hier van belang. Om die reden en in aanmerking genomen dat de toepassing van de bestuurlijke lus zich niet verdraagt met het rechtsmiddel van beroep in cassatie dat openstaat tegen de toepassing door de Raad van bepalingen over het begrip gezamenlijke huishouding, zal de Svb worden opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door de Svb te nemen nieuwe beslissing op het bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Aanleiding bestaat de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 990,- in beroep en € 990,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 2 december 2014;
- draagt de Svb op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze
uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.980,-;
- bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in
totaal € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik als voorzitter en M. Hillen en M. Schoneveld als leden, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2017.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) J.M.M. van Dalen
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip gezamenlijke huishouding.